ECLI:NL:RVS:2005:AT4725

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407212/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Schoenmakershoek en goedkeuring door de gemeenteraad van Etten-Leur

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" door de gemeenteraad van Etten-Leur, vastgesteld op 9 februari 2004. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 20 juli 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant, wonend te [woonplaats], heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelt dat de goedkeuring onterecht is verleend. Hij betoogt dat het plan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de planvoorschriften die met zwarte stip zijn aangeduid, ook van toepassing zijn op gebieden buiten de plangrens. Daarnaast is appellant van mening dat de bestemming "Water -Vs(w)-" aan een deel van zijn gronden onterecht is, omdat verweerder is uitgegaan van een onjuiste maatvoering en de motivering voor de wijziging niet voldoende is.

De Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2005 behandeld. Tijdens de zitting is appellant vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar. De gemeenteraad van Etten-Leur was vertegenwoordigd door J.J.W.A. Verbraaken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat verweerder bij de goedkeuring van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de plangrens en de reikwijdte van de planvoorschriften. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen die bij de voorbereiding van een besluit in acht moeten worden genomen.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn ontstaan door de behandeling van het beroep. De provincie Noord-Brabant moet ook het griffierecht aan appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 april 2005.

Uitspraak

200407212/1.
Datum uitspraak: 27 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 december 2003 het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 juli 2004, no. 982987, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Etten-Leur, vertegenwoordigd J.J.W.A. Verbraaken, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1.    Overwegingen
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.3.1.    Daartoe voert hij aan dat het plan is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel nu de planvoorschriften die met zwarte stip zijn aangeduid, van toepassing worden verklaard op gebieden die buiten de aanduiding "plangrens eerste partiële herziening" op de plankaart liggen. Voorts is hij het niet eens met de toegekende bestemming "Water -Vs(w)-" aan een deel van zijn gronden, nu verweerder is uitgegaan van een onjuiste maatvoering en voorts de motivering voor de wijziging niet draagkrachtig is. In dit verband betwijfelt hij ook de uitvoerbaarheid van de toegekende bestemming.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening noch met het recht en heeft het goedgekeurd. De aanduiding van de plangrens van de partiële herziening op de plankaart heeft volgens verweerder niet tot gevolg dat plandelen daarbuiten niet van kracht zijn, nu deze al onherroepelijk zijn goedgekeurd. Voorts leidt hij uit artikel 1a van de planvoorschriften af dat niet alleen de planvoorschriften voorzien van een zwarte stip op dit plan van toepassing zijn. Ten behoeve van de aanleg van twee gescheiden watersystemen is een strook grond van ongeveer 1 meter breed nodig van appellant. Verweerder heeft gesteld dat de gemeente nog in onderhandeling is met appellant over de aankoop van deze gronden en de te bieden compensatie.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het plan biedt een planologische regeling voor de plandelen waaraan destijds door verweerder goedkeuring is onthouden en voorziet tevens in een aantal andere wijzigingen. Het bedrijf van appellant ligt ten oosten van het plangebied aan de Donkerstraat 29. Voorts heeft appellant enkele percelen direct ten noorden van het plangebied in eigendom. De gemeenteraad heeft het plan gewijzigd vastgesteld waarbij enkele wijzigingen zijn aangebracht op de plankaart. Zo is een strook grond ten noorden van de Tuindersweg tot aan de Donkerstraat bestemd als "Water -Vs(w)-".
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij zich bij zijn besluitvorming over de goedkeuring van het plan onvoldoende rekenschap heeft gegeven dat de grens van het plan, zoals op de plankaart is aangeduid als "plangrens eerste partiële herziening", niet overeenkomt met de reikwijdte van de planvoorschriften.
2.7.    Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep is  gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Proceskostenveroordeling
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 20 juli 2004, no. 982987, waarbij goedkeuring is verleend aan het plan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek";
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005
177-461.