Uitspraak
200407702/1.
Datum uitspraak: 27 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 juli 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2002 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan appellante, alsmede haar rechtsverkrijgende, ambtshalve vergunning verleend als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer Rijkswaterstaat voor het behouden van één woonhuis, één hok, één schuur, siertuin, hekwerk en haag, voorzover gelegen in het rivierbed op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie […] (hierna: het perceel). Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden.
Bij besluit van 24 juli 2003 heeft de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat, directie Limburg, namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat het daartegen gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering deels gegrond, deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2004, verzonden op 29 juli 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 11 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 november 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door J.E.G. Bongers, gemachtigde, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door H.W.A.E. Holm en L.T.A. Slabbers, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemeen wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vangt de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop de rechtbankuitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De aangevallen uitspraak is overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:79, eerste lid, en 8:37, eerste lid, van de Awb aangetekend verzonden op 29 juli 2004, zodat de termijn voor het indienen van het hoger-beroepschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is begonnen op 30 juli 2004 en geëindigd op 9 september 2004.
2.3. Het hoger-beroepschrift is op 14 september 2004 ingekomen en daarom niet binnen de termijn ingediend.
2.4. Bezien moet worden of de te late indiening van het hoger-beroepschrift in het voorliggende geval verschoonbaar is.
Op 4 augustus 2004 heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak nogmaals verzonden, aangezien zij de op 29 juli 2004 aangetekend verzonden uitspraak retour heeft ontvangen. De gemachtigde van appellante heeft gesteld dat de aangetekend verzonden uitspraak tevergeefs op zijn adres is aangeboden, omdat hij op dat moment niet aanwezig was en alleen hij het stuk in ontvangst kon nemen, omdat hij voor ontvangst moest tekenen. Volgens de gemachtigde is er toen geen kennisgeving achtergelaten dat het stuk bij het postkantoor kon worden afgehaald.
In de begeleidende brief bij de op 4 augustus 2004 verzonden uitspraak, die een dagtekening heeft van 29 juli 2004, staat, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:
"Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van deze brief een brief (beroepschrift) en een kopie van bijgaande uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (…)."
Blijkens deze begeleidende brief heeft de verzending voor de tweede maal plaatsgevonden op 4 augustus 2004. Ook uit deze brief blijkt ondubbelzinnig, dat de termijn voor het instellen van het hoger beroep aanving op 30 juli 2004, omdat de dagtekening van de brief verwijst naar de op de brief weergegeven datum van de eerste verzending van de aangevallen uitspraak, zodat in deze brief geen grond voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is gelegen. Aangezien ook overigens geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld zou moeten worden dat appellante niet in verzuim is geweest, is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
2.5. Het hoger beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005
224.