ECLI:NL:RVS:2005:AT5092

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502370/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan horeca-inrichting wegens stankhinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 april 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die was opgelegd aan een horeca-inrichting, [Restaurant], door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De last onder dwangsom was opgelegd op 2 februari 2005, waarbij een bedrag van € 5.000,00 per geconstateerde overtreding was vastgesteld, met een maximum van € 25.000,00. De horeca-inrichting zou stankhinder veroorzaken, wat aanleiding gaf tot het opleggen van deze last. Het besluit werd op 11 februari 2005 ter inzage gelegd.

Verzoekster heeft op 18 maart 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 14 april 2005 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder aanwezig waren. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de afgezogen dampen van de horeca-inrichting een ontgeuringsinstallatie passeerden voordat ze naar de buitenlucht werden afgevoerd, en dat er op dat moment geen overtreding van voorschrift 1.4.3 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer was.

De Voorzitter concludeerde dat verweerder zich ten onrechte bevoegd had geacht om de last onder dwangsom op te leggen, en heeft daarom de voorlopige voorziening getroffen door het besluit van 2 februari 2005 te schorsen. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van Tilburg veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 april 2005.

Uitspraak

200502370/2.
Datum uitspraak: 27 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], handelend onder de naam [Restaurant], te [plaats],
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2005 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per geconstateerde overtreding van voorschrift 1.4.3 van de bijlage van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 25.000,00. Het besluit is op 11 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 18 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2005, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Nijmegen, en F. Lammers, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. W. Driedijk en M.A.F. Hogendoorn, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het bestreden besluit is met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen.
2.3.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge voorschrift 1.4.3 van de bijlage van het Besluit, voorzover hier van belang, passeren de afgezogen dampen als bedoeld in voorschrift 1.4.2 een ontgeuringsinstallatie voor zij naar de buitenlucht worden afgevoerd.
2.4.    Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd in verband met de onaanvaardbare stankhinder die zou worden veroorzaakt door horeca-inrichting [Restaurant] aan de [locatie] te [plaats].
2.5.    De Voorzitter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat voorschrift 1.4.3 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet werd overtreden, aangezien de afgezogen dampen van [Restaurant] een ontgeuringsinstallatie passeerden voor zij naar de buitenlucht werden afgevoerd. Anders dan verweerder in dit verband kennelijk veronderstelt, stelt voorschrift 1.4.3 geen eisen aan de mate waarin de van de inrichting te duchten stankhinder met behulp van een ontgeuringsinstallatie dient te worden gereduceerd. Geconcludeerd moet daarom worden dat verweerder zich in strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd heeft geacht om de bestreden last onder dwangsom op te leggen.
Ten overvloede merkt de Voorzitter op dat verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, gelezen in samenhang met voorschrift 4.4.1 van de bijlage van het Besluit, nadere eisen kan stellen ten aanzien van de aanwezigheid, de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in voorschrift 1.4.3.
2.6.    Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 2 februari 2005;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 679,17 (zegge: zeshonderdnegenenzeventig euro en zeventien eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Tilburg aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005
154-399.