200502042/2.
Datum uitspraak: 27 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 juli 2004 is van rechtswege, ingevolge artikel 39, tweede lid, zesde en zevende volzin, van de Wet bodembescherming, instemming verleend met het saneringsplan van het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar (hierna: college) voor de locatie Langeraarseweg 23-25 te Langeraar.
Bij besluit van 27 augustus 2004, kenmerk DGWM/2004/12050, heeft verweerder naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming van het college vastgesteld dat er ten aanzien van de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan sanering niet-urgent is.
Bij besluit van 2 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door verzoeker tegen deze besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2005, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Hagen, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen.
Tevens is als partij gehoord het college, vertegenwoordigd door drs. R.L. Stam, ambtenaar bij de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker betoogt dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt weldegelijk belanghebbende te zijn bij het saneren van de vervuiling en acht daartoe de afstand van zijn perceel tot de locatie niet dermate groot dat daaraan doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
2.3. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van de Wet bodembescherming staat beroep open op de administratieve rechter overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid en derde lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit op grond van de Wet bodembescherming beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 20.14 van de Wet milieubeheer kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, van deze wet, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, door een belanghebbende beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.1. Verzoeker is eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats], dat, naar ter zitting is gebleken, op ongeveer 167 meter van de locatie ligt. De bodemverontreiniging op de locatie betreft een immobiele verontreiniging aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen, die alle in de grond zijn aangetroffen en te relateren zijn aan bijmenging van puin in de bodem. Gegeven de aard en omvang van deze bodemverontreiniging, is naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk dat verspreiding van die verontreiniging in de richting van het perceel van verzoeker zal optreden en dat hij dientengevolge rechtstreeks belanghebbende is bij het bestreden besluit. Voorts is niet gebleken dat verzoeker anderszins een rechtstreeks bij de besluiten van 20 juli 2004 en 27 augustus 2004 betrokken belang heeft.
Gelet hierop, is de Voorzitter van oordeel dat verzoeker geen belanghebbende is, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter verwacht dan ook dat de Afdeling in de hoofdzaak het bestreden besluit in stand zal laten.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005