ECLI:NL:RVS:2005:AT5098

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500627/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van agrarisch bedrijf in Neder-Betuwe

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe, waarbij het verzoek om bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van een agrarisch bedrijf op een specifiek perceel is afgewezen. De appellanten, bestaande uit zes omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de identiteit van de omwonenden niet tijdig was kenbaar gemaakt. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. F.F. Scheffer, hebben betoogd dat het college wel degelijk op de hoogte was van hun identiteit en dat het bezwaar dus ontvankelijk had moeten zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de identiteit van de bezwaarmakers tijdens de bezwaartermijn kenbaar was. De Afdeling oordeelt dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak van de Raad van State vernietigt het besluit van het college en verplicht hen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellanten. Tevens worden de proceskosten vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

200500627/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F], alle wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2004, kenmerk BM/I/2004-001006, heeft verweerder het verzoek van appellanten om het treffen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van het agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 1] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2004, kenmerk BM/U/2004-003171, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten en [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2005, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. W.A. Boer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Verder is [partij], vertegenwoordigd door A.J. Hoogendoorn, als partij daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.        Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht moet het bezwaar- of beroepschrift worden ondertekend en moet het ten minste bevatten de naam en het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijft het bestuursorgaan verplicht een besluit op de aanvraag te nemen, indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.2.        Bij brief van 16 maart 2004 heeft mr. F.F. Scheffer namens de omwonenden van de [partij], [locatie 1] te [plaats], gevestigd op de adressen [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] verweerder verzocht om het treffen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van het agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Bij brief van dezelfde datum heeft mr. F.F. Scheffer aan verweerder de namen genoemd van de personen namens wie hij het verzoek heeft ingediend. Bij brieven van 3 april 2004 en 10 april 2004 heeft [appellant D] namens de bewoners Ganzenweg dit verzoek aangevuld. Bij brief van 3 mei 2004 heeft mr. F.F. Scheffer, onder verwijzing naar het op 16 maart 2004 namens de omwonenden ingediende handhavingsverzoek, bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek van 16 maart 2004. Bij besluit van 26 mei 2004 is het verzoek van 16 maart 2004 afgewezen en mr. F.F. Scheffer heeft daartegen bij brief van 17 juni 2004 namens de omwonenden van het agrarisch bedrijf aan de [locatie 1] te [plaats] bezwaar gemaakt.
2.3.        Bij het bestreden besluit heeft verweerder in navolging van het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard die mr. F.F. Scheffer als advocaat namens de omwonenden van het agrarisch bedrijf aan de [locatie 1] heeft ingediend, aangezien de identiteit van deze omwonenden tijdens de bezwaartermijn en ook daarna niet is gegeven. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de in artikel 7:1 in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regeling met betrekking tot de bezwaartermijn met zich brengt dat de identiteit van degene(n) namens wie bezwaar wordt gemaakt, voor afloop van de bezwaartermijn kenbaar moet zijn. De tijdens de gehouden hoorzitting door mr. F.F. Scheffer alsnog overgelegde brief van 16 maart 2004 met een handtekeningenlijst, die zijn gebruikt bij het aan het primaire besluit ten grondslag liggende handhavingsverzoek, acht verweerder hiervoor niet voldoende. De in die brief vermelde namen kunnen volgens verweerder niet in verband worden gebracht met de identiteit van degene(n) namens wie bezwaar is gemaakt en het feit dat zij betrokken zijn geweest bij het primaire besluit leidt er nog niet toe dat zij ook bezwaar maken. Zij kunnen hier immers ook van af hebben gezien, aldus verweerder.
2.4.        Appellanten hebben betoogd dat verweerder de identiteit van de omwonenden, te weten die van appellanten [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] en [appellant F], kende. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat hun gemachtigde mr. F.F. Scheffer naar aanleiding van de weigering handhavend op te treden contact heeft gehad met de behandelend ambtenaar van de gemeente en dat daarbij is vermeld dat namens dezelfde groep bewoners tegen de weigering bezwaar zou worden gemaakt als verweerder niet alsnog tot handhaving zou overgaan. Vervolgens is dat bezwaar ook gemaakt. Ter zitting hebben appellanten betoogd dat het bezwaarschrift van 17 juni 2004 als een aanvulling moet worden gezien van het op 3 mei 2004 tegen het uitblijven van een besluit ingediende bezwaarschrift. Door de verwijzing in de brief van 3 mei 2004 naar het op 16 maart 2004 namens de omwonenden ingediende verzoek, waarin de namen duidelijk zijn genoemd, kon er volgens appellanten voor verweerder geen twijfel bestaan over de identiteit van bezwaarden. Verder wordt gewezen op de klachtprocedure die namens dezelfde groep bewoners is gestart tegen de desbetreffende behandelend ambtenaar. Tenslotte wijzen appellanten op de vermelding van hun namen als de indieners van het bezwaarschrift in het verweerschrift dat verweerder heeft opgesteld ten behoeve van de behandeling van hun bezwaarschrift bij de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente. Ook daaruit volgt dat verweerder bekend was met de identiteit van degenen die bezwaar hebben gemaakt en dat er bij verweerder nooit enige twijfel heeft bestaan over de samenstelling van de groep omwonenden van het agrarisch bedrijf aan de [locatie 1] namens wie het bezwaar is ingediend. In het geval verweerder desondanks vragen had over de identiteit van degenen die bezwaar hebben gemaakt, was er na de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder nog voldoende tijd om die duidelijkheid voor het verstrijken van de bezwaartermijn te verkrijgen. Daaraan bestond kennelijk geen behoefte, aldus appellanten.
2.5.        De Afdeling stelt voorop dat de omstandigheid dat bezwaar wordt gemaakt namens een persoon of personen van wie tijdens de bezwaartermijn de identiteit niet kenbaar is niet wordt beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de bezwaartermijn immers in het geheel nog niet vast wie bezwaar heeft willen maken. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht strekken er niet toe het mogelijk te maken bezwaar te maken namens nog onbekende personen. Daardoor zou voor deze personen de bezwaartermijn worden verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden. De in artikel 7:1 in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regeling met betrekking tot de bezwaartermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie bezwaar wordt gemaakt, voor afloop van de bezwaartermijn kenbaar moet zijn.
Naar aanleiding van het bij brief van 3 mei 2004 gemaakte bezwaar, waarin mr. F.F. Scheffer nadrukkelijk verwijst naar het ingediende verzoek om handhaving, welke op grond van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 26 mei 2004, had verweerder naar het oordeel van de Afdeling duidelijk op de hoogte kunnen zijn van de identiteit van degenen namens wie mr. F.F. Scheffer het bezwaar heeft ingediend. De als aanvullend bezwaarschrift aan te merken brief van 17 juni 2004 is door mr. F.F. Scheffer eveneens namens de omwonenden ingediend. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking het door mr. F.F. Scheffer ter zitting onweersproken gestelde, dat de omwonenden namens wie hij het verzoek heeft gedaan en het bezwaarschrift heeft ingediend ook alle in de omgeving van de onderhavige inrichting wonende personen zijn. Dat verweerder wel degelijk op de hoogte was van hun identiteit blijkt ook uit het verweerschrift van verweerder ten behoeve van de hoorzitting, waarin immers op verschillende plaatsen wordt vermeld dat mr. F.F. Scheffer namens de omwonenden van de inrichting aan de [locatie 1] te [plaats], te weten: [appellant A] en [appellant B], [locatie 2], [appellant C] en [appellant D], [locatie 3], [appellant E] en [appellant F], [locatie 4] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 mei 2004. Gelet hierop acht de Afdeling het voldoende aannemelijk dat de identiteit van degenen namens wie mr. F.F. Scheffer het bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2004 heeft gemaakt tijdens de bezwaartermijn bij verweerder kenbaar was.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder het bezwaar dat mr. F.F. Scheffer namens [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] heeft ingebracht ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.6.        Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.7.        Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe van 23 december 2004, kenmerk BM/U/2004-003171;
III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 672,97, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Neder-Betuwe aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Neder-Betuwe aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005
159.