200408271/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] gevestigd en wonend te [plaatsen],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2004 in het geding tussen:
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 19 december 2002 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) onmiddellijke sluiting bevolen van de voor het publiek toegankelijke inrichting café "Royalty" aan de [locatie] te Amsterdam (hierna: Royalty).
Bij besluit van 29 april 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2004, verzonden op 30 augustus 2004, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 november 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.G. Meester, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.2. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester heeft mogen overgaan tot de onmiddellijke sluiting van de inrichting.
2.2.1. In hun appèlgeschrift hebben appellanten ter motivering van hun standpunt overwegend volstaan met enkele herhaling van de door hen in eerste aanleg aangevoerde gronden, welke door de rechtbank gemotiveerd zijn weerlegd.
De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen, ook de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
2.3. Naar appellanten betogen heeft de rechtbank miskend dat over de bestuurspraktijk wel onduidelijkheid bestond en heeft zij, nu Royalty geen coffeeshop is maar een discotheek, ten onrechte geen waarde gehecht aan de stellige uitlatingen van de burgemeester over zijn beleid bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tijdens een op 19 februari 2004 speciaal daartoe belegde openbare discussieavond. Appellanten beroepen zich op een informeel doch door verweerder niet betwist verslag volgens hetwelk de burgemeester heeft verklaard dat voor coffeeshops een strenger beleid geldt dan voor discotheken in die zin dat tot sluiting van een coffeeshop wordt overgegaan als een handelsvoorraad harddrugs wordt aangetroffen, waarbij voor het bepalen of sprake is van een handelsvoorraad wordt aangesloten bij het beleid van het Openbaar Ministerie dat maximaal 0,5 gram als een voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt, en dat een discotheek eerst wordt gesloten indien sprake is van handel in harddrugs op forse schaal.
2.3.1. Anders dan appellanten betogen, laten deze uitlatingen onverlet dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, de burgemeester - ten tijde hier van belang - als bestendige gedragslijn aanhield dat horecagelegenheden onmiddellijk voor onbepaalde tijd werden gesloten indien daarin een handelshoeveelheid harddrugs in vorenbedoelde zin werd aangetroffen en dat het tegen die achtergrond - toen - binnen de kring van horecaondernemers bekend mocht worden verondersteld dat de aanwezigheid van harddrugs in handelshoeveelheden een reden voor sluiting vormde.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen komt aan de minder strenge beleidsmaatstaf ten aanzien van discotheken die de burgemeester als ter zake bevoegd orgaan in voormelde bijeenkomst heeft vermeld betekenis toe, ook als in de bestuurspraktijk van een soepeler toets (nog) niet is gebleken. Aangezien de uitlatingen evenwel geruime tijd na het bestreden besluit zijn gedaan, kunnen ze er niet aan afdoen dat appellanten ten tijde van de sluiting van Royalty moesten rekenen met de toen kenbare bestuurspraktijk. Nu in Royalty een hoeveelheid harddrugs is aangetroffen die volgens die praktijk als handelshoeveelheid moet worden aangemerkt, kan niet worden geoordeeld dat de burgemeester niet in redelijkheid tot sluiting van Royalty heeft kunnen overgaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met enige verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005