200410359/2.
Datum uitspraak: 28 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting "Stichting Landgoed Steenbergen", gevestigd te Wapenveld,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 20 oktober 2004, kenmerk MPM559/MW02.44255, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de vereniging "Motorsportvereniging Noord Oost Veluwe" (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het houden van motorcrosstrainingen en het incidenteel houden van wedstrijden alsmede voor sportactiviteiten met jeeps, mountainbikes en loop- dan wel survivaltrainingen, gelegen op het perceel Kamperweg (ongenummerd) te Heerde, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie A, nummers 2616, 2620, 2623, 2626, 2629 en 2630. Dit besluit is op 17 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 20 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 januari 2005.
Bij brief van 28 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.D. Morsink en mr. J.R. Reeker, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door R. Rikmanspoel en ing. W.J. Verheijen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door H. Rikker en J. Moesker, gemachtigden, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening beperkt tot het crossen en het houden van wedstrijden met motoren.
2.3. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte heeft besloten dat in het onderhavige geval geen milieueffectrapport (hierna: mer) hoeft te worden gemaakt.
2.3.1. Ingevolge artikel 7.27, eerste lid, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag een besluit bij de voorbereiding waarvan een mer moet worden gemaakt niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.12 tot en met 7.26 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 7.27, derde lid, van de Wet milieubeheer, voorzover van belang, neemt het bevoegd gezag een beslissing omtrent een activiteit die in een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 7.4 is aangewezen niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.8a tot en met 7.8d van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.8b en 7.8d van de Wet milieubeheer moet bepalen of voor de activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij wordt ondernomen, een mer moet worden gemaakt. Daarbij worden een of meer besluiten van bestuursorganen ter zake van die activiteiten aangewezen, bij de voorbereiding waarvan, indien het bevoegd gezag daartoe besluit, het in de eerste volzin bedoelde mer moet worden gemaakt.
In artikel 7.8b, vierde lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat onder genoemde bijzondere omstandigheden worden verstaan de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben, gezien:
a. de kenmerken van de activiteit;
b. de plaats waar de activiteit wordt verricht;
c. de samenhang met andere activiteiten ter plaatse;
d. de kenmerken van die gevolgen.
2.3.2. Vaststaat dat verweerder voor de aangevraagde activiteit heeft moeten bepalen of een mer moet worden gemaakt.
Bij besluit van 15 januari 2005, kenmerk MW02.44255, heeft verweerder geoordeeld dat geen belangrijke milieugevolgen worden veroorzaakt door de inrichting en de activiteit geen significante gevolgen heeft voor (de dieren in) het gebied dat als speciale beschermingszone is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn en is aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn. Naar zijn mening ontbreken derhalve bijzondere omstandigheden, zodat geen mer hoeft te worden gemaakt.
2.3.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2004, in zaak no.
200303118/1, overweegt de Voorzitter dat voor de activiteiten die zijn geplaatst op onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994, het wettelijke vermoeden geldt dat zij onder bijzondere omstandigheden belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben.
De Voorzitter stelt vast dat de inrichting ligt in een gebied dat als speciale beschermingszone is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn en is aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn. Gelet hierop alsmede op de activiteiten van de inrichting welke mede bestaan in het crossen en het houden van wedstrijden met motoren en de geluidbelasting die daardoor wordt veroorzaakt, is de Voorzitter er niet van overtuigd dat het standpunt van verweerder dat voor onderhavige inrichting geen mer hoefde te worden gemaakt, juist is.
2.4. Reeds hierom ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 20 oktober 2004, kenmerk MPM559/MW02.44255;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 35,17 (zegge: vijfendertig euro en zeventien cent); het dient door de provincie Gelderland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderd zesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Leurs
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2005