ECLI:NL:RVS:2005:AT5116

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502651/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • S.T. Heijstek-van Leussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor revisievergunning spoorwegemplacement Hengelo

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 april 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een revisievergunning voor een spoorwegemplacement aan het Stationsplein 1 te Hengelo. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo op 1 februari 2005, onder kenmerk 76328, krachtens de Wet milieubeheer. Verzoekster, N.S. Railinfrabeheer B.V., heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 18 april 2005 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekster was het niet eens met een voorschrift in de vergunning dat het aantal goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen per categorie limiteerde. Verweerder stelde dat de vergunning alleen activiteiten en niet de milieubelasting kan reguleren. Tijdens de zitting hebben partijen aangegeven bereid te zijn om in overleg te treden over de maximale aantallen goederenwagons.

De Voorzitter heeft uiteindelijk besloten om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de tabel met maximum aantallen wagons per jaar is aangepast. De gemeente Hengelo is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoekster en moet het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij vergunningverlening en de rol van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200502651/2.
Datum uitspraak: 29 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "N.S. Railinfrabeheer B.V." (tevens handelend onder de naam "Prorail"), gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2005, kenmerk 76328, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een spoorwegemplacement gelegen aan het Stationsplein 1 te Hengelo, kadastraal bekend gemeente Hengelo, sectie D, nummer 13228, sectie O, nummer 1160, en sectie S, nummer 335. Dit besluit is op 16 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 24 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam, en T.R. de Groot, J.IJ.M. Lafeber en J.H. Borghols, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. H.H. Aalderink en H. Jansink, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster kan zich niet verenigen met het aan het bestreden besluit verbonden voorschrift 2.1, waarin het aantal goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen dat ieder jaar in de inrichting mag worden opgesteld en gerangeerd per categorie is gemaximeerd of - in twee gevallen - is verboden.
2.2.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het systeem van de Wet milieubeheer volgt dat slechts activiteiten en niet de milieubelasting ervan kunnen worden vergund. Verweerder heeft de maximale aantallen goederenwagons die per categorie gevaarlijke stof in voorschrift 2.1 zijn opgenomen, gebaseerd op het van de aanvraag deel uitmakende "aanvullend onderzoek en actualisering van de risico-analyse van NS-goederenemplacement Hengelo" van maart 1994, opgesteld door Ingenieurs/adviesbureau SAVE (hierna: het SAVE-rapport), en op het "Beleidsdocument Emplacement Hengelo", dat in opdracht van verzoekster op 17 februari 2003 is opgesteld door Transport Consultants en Engineers.
2.2.2.    Partijen hebben zich ter zitting desgevraagd bereid verklaard - in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak - te willen ingaan op het verzoek van de Voorzitter om in nader overleg te treden omtrent de maximale aantallen goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen van de categorieën B2 en C3 die bij wijze van voorlopige voorziening in voorschrift 2.1 kunnen worden opgenomen.
2.2.3.    Bij brief van 21 april 2005, kenmerk hhl/166403/kd, heeft verzoekster verweerder verzocht in te stemmen met het door haar gedane voorstel om bij wijze van voorlopige voorziening in voorschrift 2.1 voor het opstellen en rangeren van goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen van de categorieën B2 (toxisch gas), B3 (zeer toxisch gas) en C3 (zeer brandbare vloeistoffen) de maximale aantallen van respectievelijk 40, 1.240 en 100 op te nemen.
Bij brief van 21 april 2005, kenmerk Sbo/48619n/M0010, heeft verweerder hiermee ingestemd voorzover het de maximale aantallen goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen van de categorieën B2 en C3 betreft. Wat betreft de wijziging van het aantal goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen van de categorie B3 stelt verweerder zich op het standpunt dat niet was afgesproken dat hieromtrent nader overleg zou plaatsvinden. Verder zal het opstellen en rangeren van meer dan 924 goederenwagons geladen met chloor (categorie B3) - zoals thans vergund - leiden tot een grotere overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, aldus verweerder.
2.2.4.    Wat betreft het maximale aantal goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen van de categorie B3 is de Voorzitter van oordeel dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van zodanige omstandigheden dat, in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak, te dien aanzien een voorlopige voorziening dient te worden getroffen. De Voorzitter neemt hierbij onder meer in aanmerking dat dit in voorschrift 2.1 voorgeschreven maximale aantal is gebaseerd op de ruimste prognose in het SAVE-rapport.
Wat betreft de maximale aantallen goederenwagons geladen met gevaarlijke stoffen van de categorieën B2 en C3 ziet de Voorzitter, gelet op het vorenstaande, aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening. De Voorzitter zal in het kader van de behandeling van de hoofdzaak aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening verzoeken om een deskundigenbericht uit te brengen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter aanleiding te trachten de behandeling van de hoofdzaak, voorzover mogelijk, te bespoedigen.
2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    treft de voorlopige voorziening dat onderstaande tabel de in voorschrift 2.1 van het bestreden besluit opgenomen tabel vervangt:
Stofcategorie                             Maximum aantal wagons per jaar
A    Brandbaar gas                                         325
B2    Toxisch gas                                            40
B3    Zeer toxisch gas                                     924
C3    Zeer brandbare vloeistof                          100
D3/D4    Toxische vloeistof /
Zeer toxische vloeistof                                     328
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hengelo tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hengelo aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Hengelo aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro)vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005
353.