ECLI:NL:RVS:2005:AT5138

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406572/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J.A.M. van Angeren
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door Shanks Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Korpsbeheerder van de Politieregio Hollands Midden tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het besluit van de Korpsbeheerder om een verzoek om informatie van Shanks Nederland B.V. niet-ontvankelijk te verklaren, vernietigd. De Korpsbeheerder had in 1998 een verzoek van Shanks Nederland om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Wob van toepassing was, omdat de informatie niet volledig onder de Wet politieregisters viel. Na een aantal juridische stappen, waaronder een uitspraak van de rechtbank in 2001, waarin werd geoordeeld dat de Korpsbeheerder opnieuw moest beslissen op het bezwaar van Shanks Nederland, bleef de Korpsbeheerder vasthouden aan zijn standpunt dat de informatie onder de Wpolr viel. De rechtbank oordeelde echter dat de Korpsbeheerder niet meer terug kon komen op zijn eerdere standpunt, omdat dit in kracht van gewijsde was gegaan. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Korpsbeheerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij hij rekening moest houden met de eerdere uitspraken. De Raad van State oordeelde ook dat de beslissing op bezwaar van de Korpsbeheerder niet voldoende gemotiveerd was en dat deze vernietigd moest worden. De zaak eindigde met een proceskostenveroordeling voor de Korpsbeheerder.

Uitspraak

200406572/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de Politieregio Hollands Midden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Shanks Nederland B.V.", gevestigd te Rotterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 september 1998 heeft appellant een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Shanks Nederland B.V." (hierna: Shanks Nederland) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 21 april 1999 heeft appellant het daartegen door Shanks Nederland gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Shanks Nederland ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft appellant opnieuw beslissend op het door Shanks Nederland gemaakte bezwaar, gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en het verzoek om informatie op grond van de Wob afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 juli 2004, verzonden op 5 juli 2004, heeft de rechtbank het daartegen door Shanks Nederland ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 september 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 december 2004 heeft Shanks Nederland de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij brief van 19 januari 2005 heeft Shanks Nederland van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, en H. Woppenkamp, inspecteur bij de politie, en Shanks Nederland, vertegenwoordigd door mr. drs. P. Rens, advocaat te Rotterdam en mr. H.F. Groenestein, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende. Bij uitspraak van 4 september 2001 heeft de rechtbank het besluit van 21 april 1999 vernietigd. Daartoe heeft zij overwogen dat het algemene openbaarheidsregime van de Wob meebrengt dat die wet in principe van toepassing is zodra een burger hier tegenover een bestuursorgaan een beroep op doet en dat dit slechts uitzondering leidt, indien de informatie waarop het verzoek ziet in haar totaliteit bij een andere wet in formele zin uitputtend is geregeld. Nu de informatieverstrekking waar het verzoek op ziet niet in haar totaliteit onder de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt geregeld, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant dit verzoek aan de hand van de in de Wob opgesomde criteria en weigeringsgronden dient te beoordelen. Tegen deze uitspraak hebben partijen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze in kracht van gewijsde is gegaan. Derhalve was appellant gehouden het verzoek om informatie aan de hand van de criteria en weigeringsgronden van de Wob te beoordelen. Dienovereenkomstig heeft appellant bij besluit van 26 maart 2002 verstrekking van de gevraagde stukken geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob.
In de thans aangevallen uitspraak is de rechtbank ingegaan op het door appellant gevoerde betoog dat hij zijn eerder ingenomen - door de rechtbank bij uitspraak van 4 september 2001 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afgewezen - standpunt handhaaft dat de informatie onder het regime van de Wpolr valt en heeft zij dat betoog onderschreven. Door aldus te oordelen heeft de rechtbank miskend dat appellant na het in rechte onaantastbaar worden van haar uitspraak van 4 september 2001 gehouden was opnieuw te beslissen op het door Shanks Nederland tegen het besluit van 16 september 1998 ingediende bezwaar met inachtneming van de rechtsoordelen in die uitspraak welke aan de daarin neergelegde vernietiging van het eerdere besluit op bezwaar ten grondslag zijn gelegd, aan welke gehoudenheid in het vervolg van de procedure over het laatstvermeld besluit niet meer kon worden afgedaan. Gelet hierop kan de Afdeling niet toekomen aan de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gevraagde gegevens uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten als bedoeld in de Wpolr.
2.1.1.    Voorts is de rechtbank buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil getreden door een inhoudelijk oordeel te geven over het in de pleitnota ten behoeve van de zitting bij de rechtbank door appellant gevoerde betoog dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens tevens met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob achterwege dient te blijven. Dit betoog strookt niet met hetgeen in het besluit van 26 maart 2002 is overwogen en beslist, zodat de rechtbank in zoverre de betekenis van artikel 8:69, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb heeft miskend.
2.2.    In artikel 3, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
2.3.    Appellant heeft ter zitting bij de rechtbank aangegeven dat hij niet langer wenst vast te houden aan de bij het besluit van 26 maart 2002 aangehaalde weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Derhalve is in hoger beroep nog slechts in geschil het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op bezwaar niet kon worden gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob.
2.4.    Appellant kan zich met dit oordeel niet verenigen. Hij stelt zich op het standpunt dat het in het belang van de politie is om informatiebronnen te verkrijgen en te behouden ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Indien de identiteit van personen waarmee door de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: de CIE; voorheen de Criminele Inlichtingendienst) wordt gesproken of de inhoud van die gesprekken openbaar wordt gemaakt, valt volgens appellant te verwachten en is in de praktijk ook gebleken dat derden in het vervolg geen informatie meer wensen te verstrekken.
Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb van de desbetreffende stukken kennis te hebben genomen, stelt de Afdeling vast dat de gevraagde informatie bestaat uit door de CIE van de Politieregio Hollands Midden opgestelde verslagen van gesprekken tussen medewerkers van de CIE en derden. Weliswaar bevatten deze verslagen summier informatie die ziet op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar dit geldt niet voor deze verslagen in hun geheel. Voor de juistheid van het standpunt van appellant dat met het oog op de opsporing en vervolging van strafbare feiten de openbaarmaking van deze gespreksverslagen in haar geheel achterwege dient te blijven, ziet de Afdeling geen grond.
Gelet hierop ontbeert de beslissing op bezwaar een draagkrachtige motivering en komt deze wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt, zij het met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking. Dit betekent dat appellant, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Hierbij dient appellant in aanmerking te nemen dat hij, nu hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 september 2001 en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, niet meer kan terugkomen op zijn eerder ingenomen - maar door de rechtbank in die uitspraak afgewezen - standpunt dat de Wpolr op de gevraagde informatie van toepassing is.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt appellant tot vergoeding van bij Shanks Nederland B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door appellant aan Shanks Nederland B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Egmond
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005
97-426.