ECLI:NL:RVS:2005:AT5142

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408887/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidieverlening door het Regionaal Orgaan Amsterdam en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 september 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de gedeeltelijke intrekking van een geldelijke steun die aan de appellant was verleend op basis van de Verordening Woninggebonden Subsidie van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995. Het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam had op 4 juni 2003 besloten om de subsidie gedeeltelijk in te trekken, omdat de appellant in strijd met de voorwaarden van de subsidieverlening zijn pand had gesplitst in appartementsrechten. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 28 augustus 2003.

De rechtbank oordeelde dat de appellant niet kon vertrouwen op de mededelingen van de ambtenaar K. Veerman, die betrokken was bij de verbouwing van de panden. De rechtbank stelde vast dat Veerman in een brief had ontkend dat hij had gezegd dat splitsen toegestaan was. De appellant voerde aan dat hij erop mocht vertrouwen dat hij de subsidie niet gedeeltelijk hoefde terug te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat hij zijn bewering niet aannemelijk had gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant niet kon terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat de situatie niet vergelijkbaar was met andere uitspraken die hij aanhaalde.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 mei 2005.

Uitspraak

200408887/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de op de voet van de Verordening Woninggebonden Subsidie van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 aan appellant voor de woning [locatie] te Amsterdam verleende geldelijke steun gedeeltelijk ingetrokken.
Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2004, verzonden op 22 september 2004, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 november 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C. Lubben, gemachtigde, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, ambtenaar bij de Dienst Wonen van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij erop mocht vertrouwen dat hij, hoewel hij in strijd met de ter zake aan de subsidieverlening verbonden voorwaarde zijn pand in appartementsrechten heeft gesplitst, die subsidie niet gedeeltelijk zou behoeven terug te betalen. Hij wijst in dat verband op de rol van de heer K. Veerman, ambtenaar van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: Veerman), als projectleider bij de verbouwing van de panden aan de [locatie].
2.2.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft, in aanmerking genomen dat Veerman in zijn brief van 18 augustus 2003 aan de Afdeling Bezwaar en Beroep voor de Dienst Wonen heeft ontkend met betrekking tot de subsidieaanvraag van appellant te hebben gezegd dat splitsen mocht, terecht overwogen dat appellant zijn bewering niet aannemelijk heeft gemaakt. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht maakt dit niet anders. Hij heeft daarbij gewezen op de rol die Veerman als ambtenaar in dienst van het Stadsdeel Oud Zuid heeft gehad bij de renovatie en splitsing van zijn pand. Blijkens de genoemde brief van Veerman heeft deze appellant toen gewezen op de voorwaarden bij de subsidietoekenning en aangegeven dat de uiteindelijke beslissing daarover niet bij het stadsdeel ligt, maar bij het bestuursorgaan dat over de subsidieverlening heeft beslist. Ook de rechtbank heeft er met juistheid op gewezen dat de subsidieregeling niet door het stadsdeel werd uitgevoerd, zodat Veerman daarover ook geen uitlatingen kon doen. Dientengevolge kunnen de door appellant in zijn hoger beroepschrift aangehaalde verklaringen van buurtbewoners over de vermeende uitlatingen van Veerman niet leiden tot een andersluidend oordeel. Dat de brief van Veerman inhoudelijk onjuist zou zijn is verder niet gebleken.
Appellant heeft in zijn hoger beroepschrift nog gewezen op een tweetal uitspraken van de Afdeling betreffende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Die uitspraken betreffen evenwel geheel andere situaties dan die welke zich hier voordoet. Van vergelijkbare gevallen is dan ook geen sprake.
2.3.    Tot slot heeft appellant stukken overgelegd met betrekking tot een pand van de vader van appellant waaruit blijkt dat na de splitsing van dat pand in drie appartementen, de hem toegekende subsidie niet behoeft te worden terugbetaald. De in die stukken vervatte mededeling ziet evenwel op een andere verordening en is bovendien afkomstig van een ander bestuursorgaan. Gelet hierop faalt het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005
47-384.