ECLI:NL:RVS:2005:AT5645

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408997/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van oprichtingsvergunning voor agrarisch bedrijf op basis van Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2005 uitspraak gedaan over de intrekking van een oprichtingsvergunning voor een agrarisch bedrijf. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 14 april 1980, maar werd op 25 mei 2004 ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden. De intrekking was gebaseerd op artikel 8.25, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer, dat stelt dat een vergunning kan worden ingetrokken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. De appellante, die tegen deze intrekking in beroep ging, betoogde dat de vergunning niet meer ingetrokken kon worden omdat deze van rechtswege was vervallen door de inwerkingtreding van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer op 1 augustus 1991.

De Raad van State oordeelde dat verweerder niet had onderzocht of de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit viel en dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk was. Hierdoor was het besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, specifiek artikel 3:2 en artikel 7:12. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 20 oktober 2004. Tevens werd de gemeente Rijnwaarden gelast om het griffierecht van € 136,00 aan appellante te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om relevante feiten in acht te nemen bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

200408997/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2004 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 14 april 1980 aan appellante krachtens de Hinderwet verleende oprichtingsvergunning voor een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken.
Bij besluit van 20 oktober 2004, verzonden op 21 oktober 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2004, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2005, waar appellante, vertegenwoordig door [gemachtigde] is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft aan het primaire besluit de overweging ten grondslag gelegd dat gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de voor de onderhavige inrichting verleende milieuvergunning.
2.2.    Appellante betoogt dat de onderhavige inrichting sinds de inwerkingtreding van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (hierna: het Besluit) op 1 augustus 1991 onder de werkingssfeer van het Besluit valt. Nu de voor de inrichting verleende oprichtingsvergunning vanaf die datum van rechtswege is komen te vervallen, kan deze volgens appellante niet meer worden ingetrokken.
2.3.    Krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag - onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde - een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
2.4.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder heeft onderzocht of de onderhavige inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit viel. Ook in het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op deze door appellante in haar bezwaarschrift aangevoerde grond. Ter zitting heeft appellante in dit verband nog verklaard dat uit een onderzoek, uitgevoerd in samenwerking met de Land- en Tuinbouworganisatie, is gebleken dat de onderhavige inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt.
Gelet op het vorenstaande staat niet vast dat op het moment van aanvang van de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer de vergunning van 14 april 1980 nog van kracht was, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart. Verder moet de in het bestreden besluit neergelegde motivering niet deugdelijk worden geacht, zodat het bestreden besluit tevens is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden van 20 oktober 2004;
III.    gelast dat de gemeente Rijnwaarden aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005
154-443.