ECLI:NL:RVS:2005:AT5681

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407931/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het gebruik van bedrijfsruimte voor niet-agrarische activiteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het college van burgemeester en wethouders van Westland (voorheen Naaldwijk) werd aangesproken op het gebruik van een deel van een bedrijfsruimte voor niet-agrarische activiteiten. Het college had op 17 maart 2003 een besluit genomen waarin werd geëist dat het gebruik van de bedrijfsruimte voor kantoor en het stallen van voertuigen en machines binnen 18 maanden beëindigd moest worden, met een dreiging van een dwangsom van € 2.500 per dag. Appellanten, [appellant A] en [appellant B], gingen in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde hun beroep ongegrond op 11 augustus 2004.

De Raad van State oordeelde dat het college niet bevoegd was om op te treden tegen het gebruik van de loods, omdat het college vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' op de hoogte was van het strijdige gebruik, maar niet had opgetreden. Dit betekende dat het gebruik van de loods voor het bedrijf van [appellant B] op grond van de planvoorschriften mocht worden voortgezet. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het college, waardoor het gebruik van de loods werd toegestaan.

De Raad van State oordeelde verder dat het college de proceskosten van appellanten moest vergoeden, inclusief het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 mei 2005, en de Raad van State deed recht in naam der Koningin.

Uitspraak

200407931/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland (voorheen Naaldwijk).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (thans Westland, hierna: het college) [appellant B] aangeschreven het gebruik van een deel van de bedrijfsruimte aan de [locatie] te [plaats] ten behoeve van niet-agrarische activiteiten, te weten het houden van kantoor, het stallen en het onderhouden van voertuigen en machines, te beëindigen binnen een termijn van 18 maanden na de dag van verzending van dit besluit, onder aanzegging van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat de illegale situatie voortduurt met een maximum van € 150.000,00.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2004, verzonden op 16 augustus 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 november 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2005, waar [appellant B] in persoon, bijgestaan door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de gemeenteraad van Naaldwijk op 10 februari 2000, heeft het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)".
Ingevolge artikel 7.1.1, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn de op de kaart als "Agrarische doeleinden, glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitsluitend in de vorm van het glastuinbouwbedrijf.
Op grond van artikel 20.1 is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
Ingevolge artikel 28.1, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is het bepaalde in de leden 1 en 2 niet van toepassing op gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan - daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan - en waartegen opgetreden kon worden, dan wel nog opgetreden kan worden.
2.2.    Niet in geschil is dat het gebruik van de op het perceel aanwezige loods ten behoeve van het grondverzet-, aannemers- en verhuurbedrijf van [appellant B] niet in overeenstemming is met de op het perceel rustende bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)".
Verder is niet in geschil dat het gebruik van de helft van de loods ten behoeve van het bedrijf van [appellant B] in 1993 is aangevangen.
Dit gebruik was evenmin in overeenstemming met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" van het destijds vigerende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Landelijk Gebied" van de gemeente Naaldwijk.
Vast staat dat ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Buitengebied" (eind november 2000) het college niet was opgetreden tegen het strijdige gebruik van de loods.
Uit de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied" blijkt dat aan het bestemmingsplan een gedegen inventarisatie van bouwen en gebruik binnen het plangebied ten grondslag ligt. In het kader van deze inventarisatie is een onderscheid gemaakt tussen agrarisch en niet-agrarisch gebruik van gronden en gebouwen. Uit het vorenstaande volgt dat het college vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied " op de hoogte was dan wel op de hoogte had kunnen zijn van het strijdige gebruik, doch heeft nagelaten hiertegen op te treden.
Hieruit volgt dat de uitzondering van het derde lid van artikel 28.1 niet meer van toepassing is, zodat het gebruik van helft van de loods ten behoeve van het bedrijf van [appellant B] op grond van artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften mag worden voortgezet.
Het college was dan ook niet meer bevoegd daartegen op te treden. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren, de beslissing op bezwaar vernietigen en het primaire besluit herroepen.
2.4.    Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2004, AWB 03/2701 GEMWT;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 23 mei 2003, EMS/2003-1470;
V.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 17 maart 2003, EMS/2003-291;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de gemeente Westland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII.    gelast dat de gemeente Westland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00, respectievelijk € 136,00, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005
328.