200405278/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 maart 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen c.a.
Bij besluit van 12 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nuenen (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand [locatie] als woning.
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar de weigering handhavend op te treden gehandhaafd.
Bij uitspraak van 1 maart 2004, verzonden op 4 maart 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2004 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar van [wederpartij] opnieuw gegrond verklaard, vastgesteld dat het gebruik als woning van het pand [locatie] in strijd is met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Kom-Gerwen, eerste herziening", dat aan het strijdige gebruik een eind dient te komen en dat met het oog daarop de bewoners van het pand (appellanten) door toezending van hun besluit in kennis worden gesteld van zijn voornemen om zonodig door middel van dwangmaatregelen een einde te maken aan het strijdige gebruik van het pand.
Het tegen deze brief door appellanten ingestelde beroep heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb bij brief van
29 juni 2004 aan de Afdeling doorgezonden ter behandeling.
Bij brief van 22 juli 2004 hebben [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 4 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2005, waar [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Vellekoop, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:11, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hoger-beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.1. De aangevallen uitspraak is verzonden op 4 maart 2004. Bij brief van 25 juni 2004 is hoger beroep ingesteld. Vast staat dat het hoger-beroepschrift niet binnen de beroepstermijn is ingediend.
Appellanten betogen echter dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Zij voeren daartoe aan dat zij eerst door de brief van het college van 22 juni 2004 van de lopende procedure en van de uitspraak van de rechtbank op de hoogte zijn gekomen. Zij stellen dat de rechtbank hen ook niet uitgenodigd heeft als partij aan het geding deel te nemen.
2.1.2. Dit betoog faalt. Appellanten hebben gebruik gemaakt van het recht te worden gehoord door de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Nuenen c.a. die het college geadviseerd heeft omtrent het bezwaarschrift van [wederpartij]. Daarmee hebben appellanten kenbaar gemaakt dat ook hun belangen in het geding waren. Het college heeft appellanten vervolgens bij brief van 20 maart 2003 zijn besluit van 25 februari 2003 toegezonden. Gelet hierop lag het op de weg van appellanten zich van een eventueel vervolg van de procedure op de hoogte te stellen. Overigens bevindt zich in het rechtbankdossier een brief, waarin is vermeld dat appellanten in de gelegenheid worden gesteld om op de voet van artikel 8:26 van de Awb als partij aan het geding bij de rechtbank deel te nemen.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Ter zitting is het beroep tegen de brief van 25 mei 2004, dat ingevolge artikel 6:18, eerste lid, en artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb werd geacht onderwerp te zijn van dit geding, ingetrokken.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005