ECLI:NL:RVS:2005:AT6130

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406202/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over verkeersmaatregelen door college van burgemeester en wethouders van Langedijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar, die op 14 juni 2004 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Langedijk, waarin werd meegedeeld dat er op de Achtergraft te Koedijk geen verkeersdrempels zouden worden geplaatst, maar dat er wegversmallingen zouden worden aangebracht. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant op 13 april 2004 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de beslissing om verkeersmaatregelen al dan niet aan te leggen niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van 29 december 2003, waartegen het bezwaar zich richtte, niet kan worden aangemerkt als een besluit. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 23 juli en 18 augustus 2004. De zaak werd behandeld op 7 april 2005, waar de appellant in persoon verscheen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door O.H. Stom, werkzaam bij de gemeente Langedijk.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college terecht heeft geoordeeld dat de brief van 29 december 2003 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ook het bezwaarschrift van de appellant was niet gericht tegen een appellabel besluit. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 mei 2005.

Uitspraak

200406202/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 14 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk.
1.    Procesverloop
Bij brief van 29 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (hierna: het college) appellant laten weten dat op de Achtergraft te Koedijk geen verkeersdrempels zullen worden geplaatst, maar wegversmallingen zullen worden aangebracht.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 november 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 21 november 2004 heeft appellant een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2005, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door O.H. Stom, werkzaam bij de gemeente Langedijk, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het college heeft zich bij de beslissing op bezwaar van 13 april 2004 op het standpunt gesteld dat de beslissing om al dan niet verkeersmaatregelen aan te leggen een besluit is dat niet is gericht op rechtsgevolg. Nu derhalve geen sprake is van een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, aldus het college.
2.2.    De voorzieningenrechter is terecht en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de brief van 29 december 2003 - waartegen het bezwaar van appellant zich naar het oordeel van het college en de voorzieningenrechter richtte - niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3.    Ter zitting is komen vast te staan dat het bezwaarschrift van appellant, anders dan in het hoger-beroepschrift is gesteld, niet tevens was gericht tegen de brief van 16 september 2003. Deze brief bevatte overigens evenmin een appellabel besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op  25 mei 2005.
45-440.