200500509/2.
Datum uitspraak: 19 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 24 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) het wijzigingsplan "Milheeze Zuidrand" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 2 november 2004, nr. 1022986/1035330, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 april 2005, waar verzoekers, in persoon en bijgestaan door M.J.E. Driessen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Namens het college is ir. N.J.N. Schlegel, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan "Bakel, Milheeze en de Rips" (hierna: het bestemmingsplan) voor gronden aan de zuidrand van Milheeze. Het plan maakt de bouw van 21 woningen en de verplaatsing van een speelveld mogelijk.
2.3. Verzoekers, eigenaars van een perceel in het plangebied, stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij menen dat in het plan ten onrechte geen woonbestemming aan hun perceel is toegekend. Ook stellen zij dat de bouw van de voorziene woningen leidt tot een beperking van het huidige agrarische gebruik van hun perceel. Ten slotte achten verzoekers de bestemming "Groenvoorzieningen" die aan hun perceel is toegekend niet noodzakelijk en niet doelmatig. Zij hebben een voorlopige voorziening gevraagd omdat zij vrezen dat het na uitvoering van het plan niet meer mogelijk is een woonbestemming voor hun perceel te krijgen.
2.4. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Daarbij heeft hij daarbij overwogen dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.
2.5. Op grond van artikel 28, eerste lid, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college onder voorwaarden bevoegd ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid" de bestemmingen "Agrarisch gebied", "Groenvoorzieningen" en "Verblijfsdoeleinden" te wijzigen in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Groenvoorzieningen" en "Verblijfsdoeleinden". Aan een aantal percelen in het plangebied die eigendom zijn van de gemeente Gemert-Bakel is in het wijzigingsplan de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Aan het perceel van verzoekers, dat in het bestemmingsplan was bestemd als "Agrarisch gebied", is in het plan de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor openbare groenvoorzieningen en voor speelvoorzieningen ten behoeve van dagrecreatie.
De stelling van verzoekers dat het op grond van de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan uitsluitend mogelijk is een woonbestemming aan hun perceel toe te kennen, onderschrijft de Voorzitter niet. Evenmin ziet hij aanleiding om te oordelen dat die wijzigingsvoorwaarden onvoldoende objectief begrensd zijn.
2.6. Het perceel van verzoekers ligt aan de zuidrand van Milheeze en is als bouwland in gebruik voor agrarische doeleinden. Blijkens de stukken heeft het college geen woonbestemming aan dit perceel toegekend omdat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk wordt geacht hier het landschap het dorp binnen te leiden. Daarom is er bewust voor gekozen op deze plek groenvoorzieningen te realiseren. Woningbouw is volgens het college niet gewenst op deze plek, omdat voorkomen moet worden dat opnieuw een harde dorpsrand ontstaat.
Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, leidt de Voorzitter niet tot het oordeel dat verweerder het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten. Het feit dat bij verzoekers wellicht de indruk kon ontstaan dat het college uitsluitend de gronden die gemeentelijk eigendom zijn voor woondoeleinden heeft bestemd, maakt dit niet anders. Overigens merkt de Voorzitter op dat het, gelet op hetgeen ter zitting namens het college is vermeld, niet uitgesloten is dat (een deel van) het perceel van verzoekers over enkele jaren - bij een verdere afronding van de zuidrand van Milheeze - alsnog voor een woonbestemming in aanmerking komt.
Verder ziet de Voorzitter gelet op het verhandelde ter zitting geen grond voor het oordeel dat de door het plan mogelijk gemaakte woningbouw zal leiden tot een onevenredige beperking van het bestaande gebruik van het perceel van verzoekers.
Voorzover verzoekers stellen dat de groenbestemming die aan hun perceel is toegekend, niet doelmatig is omdat zij niet zullen meewerken aan de uitvoering van het plan, overweegt de Voorzitter dat hij op voorhand geen aanleiding ziet voor de verwachting dat deze bestemming niet binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt.
2.7. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met uitvoering van het plan, acht de Voorzitter geen reden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2005