ECLI:NL:RVS:2005:AT6145

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407642/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • D. Roemers
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfswoning in agrarisch gebied

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 mei 2005 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk om een bouwvergunning te verlenen voor een bedrijfswoning met garage. Het college had op 27 augustus 1999 de bouwvergunning geweigerd, waarna de appellant bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond en verleende onder voorwaarden alsnog de bouwvergunning. Deze beslissing werd echter door de rechtbank 's-Hertogenbosch in een eerdere uitspraak vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant.

De Raad van State oordeelde dat het college niet zonder nader onderzoek kon concluderen dat de bedrijfswoning noodzakelijk was voor de agrarische bedrijfsvoering van de appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de informatie die de appellant had verstrekt, onvoldoende was om de noodzaak van de bedrijfswoning te onderbouwen. De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant zich niet kon beroepen op adviezen en verklaringen die niet door het college in de beoordeling waren meegenomen.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van de noodzaak van een bedrijfswoning in het kader van het bestemmingsplan. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in naam der Koningin uitgesproken, waarbij de betrokken rechters de uitspraak bevestigden.

Uitspraak

200407642/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Cuijck,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juni 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente Cuijck
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een bedrijfswoning met garage op het perceel aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 18 mei 2000 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de gevraagde bouwvergunning alsnog onder voorwaarden verleend.
Bij uitspraak van 13 april 2001, verzonden op 18 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij uitspraak van 11 december 2002, nr.
200102729/1, heeft de Afdeling het door appellant ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 8 juli 2003 heeft het college het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het primaire besluit van 27 augustus 1999 herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog verleend.
Bij uitspraak van 30 juni 2004, verzonden op 3 augustus 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij]    ingestelde beroep gegrond verklaard en de nieuwe beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 december 2004 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
Bij brief van 5 januari 2005 heeft het college een reactie ingediend.
Bij brief van 10 februari 2005 heeft appellant een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door ing. J.A.M. Stultiëns, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.A. Lucas, ambtenaar van de gemeente Cuijk, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij] verschenen, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan heeft betrekking op een bedrijfswoning met garage bij de champignonkwekerij van appellant aan de [locatie] te [plaats].
2.2.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Beerse Overlaat" de bestemming "Agrarisch gebied 2".
Ingevolge artikel 12.1 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 3.11 van de planvoorschriften dient onder agrarische bedrijfswoning te worden verstaan een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is.
2.3.    Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college niet zonder nader onderzoek tot de conclusie kon komen dat het bouwplan voorziet in een bedrijfswoning als bedoeld in artikel 3.11 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Beerse Overlaat".
2.4.    Met betrekking tot de vraag naar de noodzaak van de bedrijfswoning is van beslissend belang of de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeist dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Een en ander dient aan de hand van objectieve criteria te worden vastgesteld.
2.5.    Het college heeft, zoals in de reactie van 5 januari 2005 is bevestigd, aan zijn standpunt dat de bedrijfswoning noodzakelijk is uitsluitend de mededeling van appellant ten grondslag gelegd, dat hij veel waarde hecht aan persoonlijke controle van het productieproces. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op grond van deze informatie niet zonder nader onderzoek tot die conclusie kon komen.
Gelet hierop kan appellant zich thans niet met succes beroepen op het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 22 maart 2000. Het college heeft dit advies immers juist niet aan de nieuwe beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd. Hetzelfde geldt voor de door appellant in beroep overgelegde verklaringen van Geling Advies en Sylvan Nederland B.V., en van door hem in hoger beroep overgelegde verklaringen van Heveco Group en Total Mushroom Service. Deze dienen door het college bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar in de beoordeling te worden betrokken. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft het college daarmee geen rekening kunnen houden.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Lodder
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005
17-381.