200500159/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Eibergen (thans Berkelland), op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 april 2004, het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening XXII (Stichting Rentray)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 december 2004, no. RE2004.54927, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 februari 2005 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.P.M. Franck, ambtenaar van de gemeente en Stichting Rentray, vertegenwoordigd door M.A. Tournier en mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, zijn gehoord. Appellant en verweerder zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Hij voert aan dat het plan ten onrechte de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen, zoals 'plaatsing in een jeugdinrichting' (hierna: PIJ-maatregel), op de betwiste gronden mogelijk maakt. Volgens appellant is dit een verruiming van de huidige planologische regeling, waarbij zijn belang bij een ongestoord woon- en leefklimaat onvoldoende is afgewogen tegen het belang dat de justitiële jeugdinrichting Rentray (hierna: Rentray) heeft bij de bestemmingswijziging. Daartoe verwijst appellant naar de plaatsing van hekwerken en schijnwerpers en naar een toeneming van plaatselijke criminaliteit en overlast door jongeren.
2.3. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Hij onderschrijft het standpunt van de gemeenteraad, zoals verwoord in de responsnota naar aanleiding van ingediende zienswijzen.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan strekt tot wijziging van de bestemming van de gronden in gebruik door Rentray van "Bijzondere instelling bestemd voor gebruik door de Van Ouwenaller Vereniging (sociaal maatschappelijke hulpverlening) met bijbehorende bebouwing en voorzieningen" in de bestemmingen "Justitiële jeugdinrichting, open behandeling" en "Justitiële jeugdinrichting, gesloten behandeling".
2.4.2. Het woonhuis van appellant staat op ruim 700 meter afstand van de bestreden gronden.
2.4.3. Rentray is een particuliere justitiële behandelinrichting voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar, die daar geplaatst zijn in het kader van een ondertoezichtstelling, voogdij of PIJ-maatregel.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. De Afdeling ziet, mede gelet op de afstand tussen de bestreden plandelen en het woonhuis van appellant, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van hekwerken en schijnwerpers niet in ernstige mate zijn woon- en leefklimaat aantast.
Voorts heeft de Afdeling in de stukken geen grond kunnen vinden voor de vrees van appellant voor overlast van jongeren. Indien zich niettemin ontwikkelingen van dien aard zouden voordien, is evenmin aannemelijk geworden dat dit niet met afdoende maatregelen in het kader van handhaving van de openbare orde kan worden tegengegaan.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van appellant niet in ernstige mate wordt aangetast.
2.5.1. Voorzover appellant heeft betoogd dat de bestemmingswijziging niet noodzakelijk is, nu Rentray de beschikking heeft over andere locaties waar een PIJ-maatregel ten uitvoer kan worden gelegd, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.6. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij de bestemmingswijziging dan aan de daarmee voor appellant gepaard gaande bezwaren.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005