200407227/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van Neerijnen het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 juli 2004, nr. RE2004.45832, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 augustus 2004, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 september 2004.
Bij brief van 19 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. R.W. Peek, ambtenaar van de gemeente en de [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. E. Beele, advocaat te Den Bosch, zijn gehoord. Appellante en verweerder zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.1. Appellante betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu verweerder voor het merendeel heeft ingestemd met de weerlegging door het college van haar zienswijze, die zij bovendien ten onrechte niet heeft ontvangen.
2.1.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voorzover thans van belang, ontvangen gedeputeerde staten met het besluit de bij burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval de raad, ingebrachte zienswijzen.
2.1.2. De reactie van het college op de zienswijze van appellante is in een reactienota neergelegd, die met het vaststellingsbesluit en de zienswijze aan verweerder is toegezonden. Nu bij een wijzigingsplan geen bedenkingen bij verweerder worden ingediend, doch verweerder bij zijn beslissing omtrent de goedkeuring van het plan de bij het college ingediende zienswijze betrekt, stuit het niet op bezwaar, indien hij, in geval hij instemt met de reactie van het college, ervan afziet deze standpunten in zijn besluit te herhalen en ermee volstaat te verwijzen naar die weerlegging. Verweerder heeft in dit geval niet alleen verwezen naar de reactienota, maar ook aanvullende overwegingen opgenomen. In dit bezwaar bestaat derhalve geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
In de WRO, in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, in de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Neerijnen 2002", noch in een ander wettelijk voorschrift is een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het college zijn reactie op de zienswijze van appellante aan haar had moeten toesturen. Nu evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college het toezenden van zijn reactie uit een oogpunt van zorgvuldigheid in dit geval niet achterwege kon laten, treft ook deze klacht met betrekking tot de totstandkoming van het plan geen doel.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan, voorzover goedgekeurd, voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden" met de aanduiding "ruimtelijke openheid" in "Agrarische bedrijfsdoeleinden" om de verplaatsing van het fruitteeltbedrijf van maatschap Verstegen (hierna: het bedrijf) van de kern Neerijnen naar een aantal percelen aan de Repensestraat te Opijnen mogelijk te maken.
2.4. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte grotendeels goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Zij betoogt dat de omvang en uitstraling van het in het plangebied te vestigen bedrijf het open landschap zullen aantasten. In dit verband stelt zij dat geen onderzoek is verricht naar minder gevoelige locaties. Voorts voert appellante aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden, nu schadelijke effecten voor het milieu te verwachten zijn. Bij de belangenafweging is bovendien ten onrechte belang toegekend aan de gunstige milieueffecten van verplaatsing van het bedrijf uit het beschermd dorpsgezicht van Neerijnen, aldus appellante.
2.5. Verweerder heeft voor het grootste deel van het plan geen aanleiding gezien dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft grotendeels goedkeuring verleend aan het plan.
Hij heeft overwogen dat het plan voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden. Gelet op de directe omgeving van het plangebied, in het bijzonder de aanwezige bosschages, fruitboomgaarden en de Waalbandijk, is volgens hem geen sprake van een daadwerkelijke ruimtelijke openheid. Voorts acht hij het verrichte onderzoek naar alternatieve locaties voldoende.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. In het plan is voor het bedrijf een bouwperceel opgenomen met een omvang van 2145 m² en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Het bedrijf zal door middel van beplanting landschappelijk ingepast worden.
2.6.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij de voorbereiding van het plan drie locaties zijn onderzocht voor de mogelijke vestiging van het bedrijf.
2.6.3. In de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Neerijnen 2002" is, voorzover thans van belang, onder meer opgenomen dat er voor verplaatsing van een bedrijf afkomstig uit de gemeente Neerijnen overwegingen van milieutechnische aard moeten zijn en verder dat vanwege deze verplaatsing geen schadelijke effecten voor het milieu te verwachten mogen zijn.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Ofschoon aannemelijk is dat de vestiging van het bedrijf, mede gelet op de omvang, een ruimtelijke uitstraling heeft die van invloed is op het landschap, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vestiging van het door het plan mogelijk gemaakte bedrijf niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de bestaande landschappelijke waarde van het gebied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat het plangebied en de directe omgeving, gelet op de aanwezige bosschages, de fruitboomgaarden met windsingels en de Waalbandijk, niet als open landschap zijn te karakteriseren en dat het bedrijf bovendien landschappelijk zal worden ingepast door middel van beplanting.
Voorts mist het betoog van appellante dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties feitelijke grondslag. De andere onderzochte locaties stuitten op bezwaren van bedrijfseconomische of planologische aard. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat het verrichte onderzoek naar alternatieve vestigingslocaties voldoende is.
2.7.1. Het bedrijf is thans gevestigd in de kern Neerijnen en veroorzaakt aldaar, met name vanwege transportbewegingen, aanzienlijke milieuoverlast. Voor verplaatsing bestaan dus overwegingen van milieutechnische aard, waaraan, gelet op de eerdergenoemde wijzigingsvoorwaarden, terecht belang is toegekend.
De in het plan mogelijk gemaakte vestigingslocatie ligt aan de doorgaande weg buiten de bebouwde kom. Gelet hierop is aannemelijk dat de milieuoverlast die het bedrijf veroorzaakt vanwege transportbewegingen zal verminderen. Ook overigens is vanwege de in het plan mogelijk gemaakte bedrijfsverplaatsing niet gebleken van te verwachten schadelijke effecten voor het milieu. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met de gestelde wijzigingsvoorwaarden.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover goedgekeurd, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht grotendeels goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005