200501279/2.
Datum uitspraak: 24 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 24 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Dalfsen het bestemmingsplan "3e partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen', [locatie 1]" vastgesteld.
Bij besluit van 14 december 2004, kenmerk RBW/2004/2355 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2005, waar verzoekers in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. de Haan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Dalfsen, vertegenwoordigd door J.P. Buist, ambtenaar van de gemeente, en als belanghebbenden [partijen], vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de vergroting van de oppervlakte bedrijfsdoeleinden voor composteeractiviteiten tot maximaal 20.000 ton op het perceel [locatie 1] te [plaats].
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bos" en het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de nadere aanduiding "ci".
In dit verband stellen zij onder meer met betrekking tot de bosbestemming dat zij in hun uitzicht beperkt worden en met betrekking tot de bedrijfsdoeleindenbestemming dat de afstand in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" wordt overschreden en dat het plan in strijd is met het Streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan).
2.4. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de aanduiding "zonering geurimissie: 3 ge/m3 98%o" op de plankaart en aan de zinsnede "op voorwaarde dat de op de plankaart ingetekende zone voor de geurimissie, vanwege de composteeractiviteiten, de 3 ge/m3 niet meer dan 2% van de tijd (98 percentiel) mag overschrijden" in artikel 13, lid A, onder 1, van de planvoorschriften. Voor het overige heeft hij het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en goedgekeurd.
2.5. Ingevolge de planvoorschriften zijn de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Dalfsen" dat is vastgesteld op 28 september 1998 en is goedgekeurd door verweerder op 10 mei 1999, op dit plan van toepassing.
Ingevolge artikel 5, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Bos", voor zover van belang, bestemd voor:
- de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie;
- het behoud, beheer en/of het herstel van de landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de hoogopgaande beplanting en het (micro-)reliëf;
- het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarden;
- extensief recreatief medegebruik;
Ter zitting is vast komen te staan dat verzoekers vanuit hun woning alleen een zij-uitzicht zullen hebben op het nog aan te leggen bos.
Gelet hierop en in hetgeen verzoekers hebben gesteld, is de Voorzitter van oordeel dat het uitzicht van verzoekers door het plan niet ernstig zal worden aangetast.
2.5.1. Gelet op het voorgaande, ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers in zoverre hebben aangevoerd geen grond voor de verwachting dat in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bos" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Derhalve dient het verzoek in zoverre te worden afgewezen.
2.6. Zoals in overweging 2.5. is vermeld, zijn de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Dalfsen" op dit plan van overeenkomstige toepassing verklaard. Tevens is, voor zover van belang, artikel 13, lid A, onder 1, van de voorschriften van dat bestemmingsplan in dit plan aangevuld met een bepaling voor een composteerinrichting.
Ingevolge artikel 13, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Bedrijfsdoeleinden" bestemd voor de uitoefening van het ambachtelijk bedrijf alsmede, indien en voorzover de gronden zijn aangeduid met de aanduiding "composteerinrichting (ci)", voor het composteren van 'groenafvalcomponenten' op voorwaarde dat de op de plankaart ingetekende zone voor de geurimissie, vanwege de composteeractiviteiten, de 3ge/m3 niet meer dan twee procent van de tijd (98 percentiel) mag overschrijden.
2.6.1. Uit de stukken blijkt dat goedkeuring is onthouden aan de zinsnede die staat vermeld in overweging 2.4., omdat de beperking op het composteren die met het voorschrift werd beoogd niet op de juiste wijze was omschreven.
Door de onthouding van goedkeuring aan alleen een deel van het voorschrift echter, voorziet het voorschrift dat overblijft doordat het voor het overige is goedgekeurd in de mogelijkheid om op de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "ci" onbeperkt groenafvalcomponenten te composteren.
2.6.2. Vast staat dat op grond van de tabel in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) een afstand van 700 meter van een open composteerinrichting tot aan een rustige woonwijk wordt aanbevolen vanwege geuroverlast.
Het plangebied maakt evenwel geen deel uit van een rustige woonwijk, maar van het landelijke gebied. Blijkens de brochure kan het milieuaspect geur in een dergelijk geval minder gevoelig liggen. Voor een open compostbedrijf in het landelijke gebied met woningen dient dan in beginsel een afstand van 500 meter te worden aangehouden. Van deze afstand kan, mits toereikend gemotiveerd, worden afgeweken.
Verweerder heeft gesteld dat het composteren door middel van geforceerde beluchting zal plaatsvinden en dat voor deze methode een andere afstand kan worden gehanteerd. Hij verwijst in dit verband naar de afstand die voor een open composteerinrichting met die beluchtingsmethode in de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht (hierna: de NER) is opgenomen.
In de NER wordt voor een compostinrichting van maximaal 20.000 ton per jaar met geforceerd beluchten een indicatieve afstand van 100 meter van de feitelijke compostering tot aan de te beschermen geurgevoelige objecten aanbevolen.
Afgezien van de vraag of de afstand van 100 meter die in de NER staat vermeld als motivering kan gelden voor de afwijking van de in de VNG-brochure aanbevolen 500 meter, stelt de Voorzitter vast dat de afstand van de grens van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "ci" tot aan de woning op de [locatie 2] ongeveer 45 meter is. Gelet hierop wordt niet alleen van de afstand in de VNG-brochure, maar ook van die in de NER afgeweken.
2.6.3. Niet in geschil is dat het plangebied in het streekplan is aangeduid als "Groene ruimte".
In het streekplan staat op pagina 92, voor zover van belang:
"Nieuwe bebouwing en gebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan." (…)
"Het principe van het tegengaan van uitbreiding van niet functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen kan voor bestaande (niet-agrarische) bedrijven die al een bedrijfsbestemming hebben, niet altijd onverkort worden gehanteerd."
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de composteerinrichting in het plangebied beschouwd moet worden als een uitbreiding van het ter plaatse reeds aanwezige agrarische hulpbedrijf en heeft het daarover geldende provinciale beleid toegepast. Vast staat evenwel dat het vorige bestemmingsplan niet in een bestemming voor een composteerinrichting voorzag. Bovendien is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de composteerinrichting geen binding heeft met het agrarische hulpbedrijf, nu de inrichting ook op een, mits daarvoor geschikt en beschikbaar, bedrijventerrein zou kunnen worden gevestigd. Daarom betwijfelt de Voorzitter of in dit geval sprake is van een uitbreiding van een niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvorm en of verweerder het provinciale beleid daaromtrent in dit geval in redelijkheid heeft kunnen toepassen.
2.6.4. Gelet op al het voorgaande betwijfelt de Voorzitter of het bestreden besluit met betrekking tot de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "ci" in de bodemprocedure in stand zal blijven en ziet termen aanwezig om het bestreden besluit in zoverre te schorsen. Hij ziet geen aanleiding thans op de overige bezwaren in te gaan.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 14 december 2004, RBW/2004/2355, voorzover het de goedkeuring betreft van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de nadere aanduiding "ci";
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 682,07 (zegge: zeshonderdtweeëntachtigeuro en zeven cent), waarvan € 644,00 euro (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
IV. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2005