ECLI:NL:RVS:2005:AT6541

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502009/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Westrand vastgesteld door gemeenteraad Wervershoof

Op 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Wervershoof, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Westrand" vastgesteld. Dit plan voorziet in woningbouw en sportvoorzieningen aan de westkant van Wervershoof. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, die zich vertegenwoordigd liet bij mr. J.A.J.M. van Houtum, op 7 maart 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State, met het verzoek om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 9 mei 2005 ter zitting behandeld, waar ook de verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, en de gemeenteraad aanwezig waren.

De verzoeker stelt dat de goedkeuring van de bestemmingen "Doeleinden van sport en recreatie" en "Woondoeleinden" onterecht is verleend, omdat dit zijn woongenot aantast en in strijd is met de Flora- en Faunawet en de Habitatrichtlijn. De Voorzitter heeft overwogen dat de huidige geurcontour van de rioolwaterzuiveringsinstallatie op 300 meter ligt en dat er in het plan geen bebouwing binnen deze contour is voorzien. De grotere geurcontour van 600 meter is enkel relevant voor een eventuele toekomstige uitbreiding van de installatie, waarvoor nog geen vergunning is verleend.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn woonsituatie significant verslechtert door het bestemmingsplan. Ook is er geen bewijs dat het plan in strijd is met de relevante wetgeving. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in de hoofdzaak in stand zal blijven. De beslissing werd op 24 mei 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200502009/2.
Datum uitspraak: 24 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Wervershoof, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 juni 2004, het bestemmingsplan "Westrand" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 januari 2005, kenmerk 2004-32668, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, J. Bonenkamp en E.C. van de Swaluw, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw en sportvoorzieningen aan de westkant van Wervershoof.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Doeleinden van sport en recreatie" en "Woondoeleinden" al dan niet met de aanduiding "woongebouwen toegestaan". Bij wege van voorlopige voorziening verzoekt hij om schorsing van de goedkeuring van de plandelen teneinde een onomkeerbare situatie te voorkomen. Hij stelt hiertoe dat de in het plan voorziene woningen zijn woongenot, waaronder het uitzicht, aantasten. Daarnaast voert hij aan dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid bebouwing op te richten binnen de geurcirkel van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Voorts meent hij dat het plan afbreuk doet aan de natuurwaarden en in strijd is met de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; verder: Habitatrichtlijn) en de Flora- en Faunawet.
2.4.    Ter zitting is komen vast te staan dat na de vaststelling van het onderhavige plan en de verlening van vrijstellingen van het vorige, tot op dit moment nog van kracht zijnde plan, een bouwvergunning en een aanlegvergunning zijn verleend ten behoeve van de verwezenlijking van het sportcomplex. De hiertegen ingediende bezwaren zijn voor de goedkeuring van het voorliggende plan ongegrond verklaard. Hiertegen is door anderen dan verzoeker beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank. Op dit beroep is thans nog niet beslist.
2.5.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat de huidige geurcontour van de rioolwaterzuiveringsinstallatie op 300 meter afstand van het emissiepunt ligt. Binnen de bestaande contour is in het plan geen bebouwing voorzien. De in de plantoelichting opgenomen grotere geurcontour van 600 meter is een geurcontour passend bij een eventueel toekomstige uitbreiding van de rioolwaterzuiveringsinstallatie waarvoor thans nog geen vergunning is verleend. Verweerder behoefde bij het nemen van zijn besluit dan ook niet uit te gaan van een geurcontour van 600 meter. In het kader van de milieuvergunningverlening voor een eventuele uitbreiding van de inrichting waarbij een ruimere geurcontour zou behoren, dient te worden bezien of deze geurcontour zich verdraagt met de alsdan verwezenlijkte bebouwing.
2.6.    Voorts is de Voorzitter, gelet op de afstand tussen de woning van verzoeker en de in het plan voorziene woonbebouwing alsmede de maximale bouwhoogten van de bebouwing van 10 en 14 meter, er op voorhand niet van overtuigd dat de woonsituatie van verzoeker zodanig verslechtert dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van verzoeker dan aan de belangen die zijn gemoeid met de verwezenlijking van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft verzoeker de Voorzitter er voorshands niet van kunnen overtuigen dat het plan in strijd is met de Habitatrichtlijn of de Flora- en Faunawet. Hierbij acht de Voorzitter van belang dat inmiddels een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet is verleend en dat verzoeker verder niet heeft aangevoerd dat nog overigens natuurwaarden zullen worden aangetast.
2.7.    Gezien het vorenstaande heeft de Voorzitter niet de verwachting dat het bestreden besluit op vorenstaande punten in de hoofdzaak niet in stand zal blijven.
2.8.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2005
178-409.