ECLI:NL:RVS:2005:AT6548

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503817/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake permanente bewoning recreatiewoning Hellevoetsluis

In deze zaak hebben verzoekers, bewoners van een recreatiewoning in Hellevoetsluis, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis. Dit college had op 15 juni 2004 besloten dat de permanente bewoning van de recreatiewoning binnen zes maanden moest worden beëindigd, op straffe van een dwangsom. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 18 februari 2005. Vervolgens hebben zij hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij ook verzochten om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 mei 2005 behandeld. Tijdens deze zitting verklaarden de verzoekers dat zij inmiddels waren verhuisd en dat de recreatiewoning niet meer permanent werd bewoond. De Voorzitter concludeerde dat er op dat moment geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien er geen dwangsommen meer verbeurd konden worden. De Voorzitter merkte op dat eventuele geschillen over de naleving van de last door de bevoegde rechter moesten worden beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2005.

Uitspraak

200503817/2.
Datum uitspraak: 24 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers],
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak nos. VGEMWT 05 / 1054 en GEMWT 05 / 1055 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis (hierna: het college) verzoekers op straffe van een dwangsom gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning, gelegen aan de [locatie] te [plaats], binnen zes maanden te beëindigen.
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft het het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2005, verzonden op 21 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2005.
Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Es-Bel en mr. R.M. van den Brand, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekers hebben verklaard dat zij inmiddels zijn verhuisd en dat de recreatiewoning thans niet permanent wordt bewoond. Daarvan uitgaande, valt niet in te zien dat op dit moment of in de nabije toekomst dwangsommen worden verbeurd, zodat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid, dat het treffen van een voorlopige voorziening, als verzocht, rechtvaardigt. Daarbij merkt de Voorzitter nog op dat de vraag of de last is nagekomen, in geval daarover tussen partijen een geschil ontstaat, door de ter zake bevoegde rechter zal moeten worden beantwoord.
2.2.    Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Boer
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2005
201.