ECLI:NL:RVS:2005:AT6567

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501172/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Harlingen-Ludinga en voorlopige voorziening

Op 16 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Harlingen het bestemmingsplan "Harlingen-Ludinga" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Fryslân op 21 december 2004. Tegen deze goedkeuring heeft een verzoeker op 5 maart 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State, met een verzoek om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 9 mei 2005 ter zitting behandeld, waar de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren, maar de verzoeker zelf niet. De Voorzitter heeft overwogen dat het bestemmingsplan voorziet in stadsuitbreiding en de bouw van woningen en sportvoorzieningen mogelijk maakt. De verzoeker betwistte de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden" en voerde aan dat er geen hoorzitting was gehouden en dat de bouwmogelijkheden zijn nadelig voor zijn uitzicht. De Voorzitter oordeelde dat de afstand tussen de woning van de verzoeker en het bouwvlak voldoende was en dat de goedkeuring niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Voorzitter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zou blijven. De beslissing werd op 26 mei 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200501172/2.
Datum uitspraak: 26 mei 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Harlingen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 april 2004, het bestemmingsplan "Harlingen-Ludinga" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 december 2004, kenmerk 582588, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij fax van 5 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2005.
Bij brief van 5 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door F. Jongma, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H. Woltjer en mr. E. Visser, ambtenaren van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door ing. G.C.M. Streppel, gemachtigde, daar gehoord. Verzoeker is met voorafgaand bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in een stadsuitbreiding van Harlingen en maakt onder meer de bouw van woningen en de aanleg van sportvoorzieningen mogelijk.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden" wat betreft het westelijke deel van het plangebied. Bij wege van voorlopige voorziening verzoekt hij de goedkeuring van dit plandeel te schorsen. Hij voert allereerst aan dat er geen hoorzitting bij de gemeente is gehouden naar aanleiding van de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpplan. Voorts stelt verzoeker dat de in het plandeel toegestane bouwmogelijkheden voor de zogenoemde Boulodrome leiden tot aantasting van zijn uitzicht. Daarnaast voert hij aan dat verweerder weliswaar aan een strook van ongeveer 10 meter goedkeuring heeft onthouden ter bescherming van het opgaande groen, doch dat binnen het plandeel veel meer opgaand groen staat dat bescherming behoeft.
2.4.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat het bouwvlak de in het plan vastgelegde grootte heeft gekregen, omdat de situering van de jeu de boules voorzieningen nog niet geheel duidelijk was. Ten tijde van het nemen van het besluit was duidelijk dat de voorzieningen in het noordelijke deel van het bouwvlak zijn voorzien, zodat hij aanleiding heeft gezien goedkeuring te onthouden aan het zuidelijke deel van het bouwvlak. De afstand tussen de in het plan voorziene bebouwing en de woning van verzoeker acht hij voorts voldoende. Daarnaast stelt hij dat hij slechts aan een strook van ongeveer 10 meter goedkeuring heeft onthouden, aangezien de gemeente het daar aanwezige opgaande groen wenst te behouden en dit dient ter afscheiding van het plangebied van de woningen aan De Leeuwerik. Het overige groen binnen het plandeel is volgens verweerder toegestaan binnen de toegekende bestemming en heeft geen bijzondere waarde die extra bescherming behoeft.
2.5.    De Voorzitter stelt voorop dat ter zitting onweersproken is gesteld dat een hoorzitting is gehouden bij de gemeenteraad als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het is de Voorzitter vooralsnog niet gebleken dat dit onjuist is.
2.5.1.    Ingevolge artikel 8, lid, A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor sportdoeleinden bestemd voor terreinen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en voor gebouwen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en horecavoorzieningen, voorzover ondergeschikt aan en ten dienste van de sport en recreatie zoals kantines, met de daarbij behorende groenvoorzieningen en bebossing. In lid B, ten eerste, is, voorzover hier van belang, bepaald dat de hiervoor genoemde gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "gebouwen toegestaan". Voorts zal het bebouwingspercentage per bouwvlak ten hoogste 70% zijn en zal de hoogte van een gebouw ten hoogste de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen.
Het bouwvlak dat in geding is, is gedeeltelijk goedgekeurd. Het goedgekeurde bouwvlak is ongeveer 60 bij 60 meter. De maximale bouwhoogte is 7 meter. De afstand tussen de woning van verzoeker en het bouwvlak is ruim 100 meter.
Ter zitting is gebleken dat inmiddels een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een hal van 60 bij 15 meter. De hal is voorzien aan de oostzijde van het bouwvlak over de lengte.
Gelet op de afstand van ruim 100 meter van de woning van verzoeker tot aan het bouwvlak, de maximale bouwhoogte van 7 meter, de omstandigheid dat maximaal 70% van het bouwvlak gebouwd mag worden alsmede de afschermende werking van de strook opgaand groen aan de rand van het plangebied is de Voorzitter vooralsnog van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van verzoeker niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
2.5.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gemeenteraad slechts het opgaande groen aan de rand van het plangebied wenst te behouden en dat verweerder om die reden meent dat de toegekende bestemming niet voldoende bescherming biedt voor het behoud van dat opgaande groen en dat hij daarom goedkeuring heeft onthouden aan een strook aan de rand van het plangebied. Ter zitting is door verweerder een luchtfoto van het plangebied getoond. Niet is gebleken dat het opgaande groen aan de rand van het plangebied dat de gemeenteraad wenst te behouden door verweerder op onjuiste wijze op de plankaart is aangegeven voor wat betreft de onthouding van goedkeuring. Voorts heeft verweerder, gelet op artikel 8, lid A, van de planvoorschriften, terecht gesteld dat de overige groenvoorzieningen binnen het plandeel behouden kunnen blijven. Naar het oordeel van de Voorzitter is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat deze groenvoorzieningen zodanige waarden bezitten dat deze een verdergaande bescherming rechtvaardigen.
2.5.3.    Gezien het vorenstaande heeft de Voorzitter niet de verwachting dat het bestreden besluit op dit punt in de hoofdzaak niet in stand zal blijven.
2.5.4.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Klein
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005.
178-409.