200410202/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], waarvan de [maat A en maat B] gevestigd te [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 14 juni 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen het wijzigingsplan "Wijziging bouwblok ex artikel 33 bestemmingsplan Buitengebied Steenbergen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 14 september 2004, no. 1017795, beslist omtrent de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 15 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2004, en appellant sub 2 bij brief van 16 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2005, waar appellante sub 1, in de persoon van [maat A] en [maat B], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, gemachtigde, en appellant sub 2, vertegenwoordigd door drs. A. Niemantsverdriet-Berkman, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.R. van Bruggen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het wijzigingsplan.
2.2.1. Appellanten voeren aan dat met betrekking tot het perceel aan [locatie 1] niet gesteld kan worden dat er sprake is van (her)vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf.
Volgens appellante sub 1 miskent verweerder hiermee dat er met betrekking tot het agrarische bedrijf van appellante sprake is van een gezamenlijke bedrijfsvoering. Het houden van vee en de handel in vee zijn volgens appellante sub 1 sterk met elkaar verweven en gelijkwaardige bedrijfsonderdelen.
Indien geoordeeld wordt dat er wel sprake is van hervestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf dan voert appellante sub 1 aan dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die rechtvaardigen dat verweerder afwijkt van het provinciale beleid. Zo is een gescheiden bedrijfsvoering op grond van de diergezondheidswetgeving vrijwel noodzakelijk en zal door de scheiding van de bedrijfsactiviteiten, de totale omvang van beide bouwblokken niet toenemen.
Appellante sub 2 voert tevens aan dat indien het bedrijf in zijn geheel verplaatst moet worden, hetzelfde aan- en afvoerprobleem zal ontstaan. Daarnaast voert zij aan met het plan invulling te geven aan de dynamiek van het agrarische bedrijf.
2.3. Verweerder heeft aan het wijzigingsplan goedkeuring onthouden. Volgens verweerder voldoet het plan niet aan de wijzigingsvoorwaarden van het geldende bestemmingsplan, omdat de wijziging niet ziet op een agrarisch bedrijf. Ook is het plan in strijd met het streekplanbeleid en in het bijzonder met het VAB beleid. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden aanwezig die afwijking van het provinciale beleid rechtvaardigen.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het perceel van appellante sub 1 aan [locatie 2] heeft de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" en de detailbestemming "Agrarisch bouwblok". Op dit perceel bevindt zich het agrarische bedrijf annex veehandelsbedrijf van appellante sub 1. Blijkens het verhandelde ter zitting zijn de veehandelsactiviteiten van een gelijkwaardige omvang als de veehouderijactiviteiten. Het perceel aan [locatie 1] heeft de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" en de detailbestemming "Wonen 1". Hierop staat een woning.
Het wijzigingsplan voorziet in de verkleining van het agrarisch bouwblok aan [locatie 2]. De daar aanwezige veehandelsactiviteiten zullen geheel worden verplaatst naar het perceel aan [locatie 1], ten behoeve waarvan op dat perceel een agrarisch bouwblok op afstand is opgenomen. De verplaatsing van de veehandelsactiviteiten is noodzakelijk als gevolg van de diergezondheidswetgeving.
2.4.2. Artikel 33 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" van 1997 (hierna: het bestemmingsplan) geeft aan welke bestemmingswijzigingen mogelijk zijn, ten behoeve van welke activiteit of ontwikkeling wijziging mogelijk is, of hiervoor de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: de AAB) moet worden geraadpleegd, ten aanzien van welk aspect en aan welke overige voorwaarden op grond van artikel 2 van de planvoorschriften moet worden voldaan.
2.4.3. Ingevolge artikel 33 van de voorschriften van het bestemmingsplan kan de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" worden gewijzigd in de detailbestemming "Agrarisch bouwblok" ten behoeve van de (her)vestiging of uitbreiding op afstand van een agrarisch bedrijf en ten behoeve van vergroting of vormverandering van een agrarisch bouwblok. De detailbestemming "Wonen 1" kan worden gewijzigd in de detailbestemming "Agrarisch bouwblok" ten behoeve van de (her)vestiging van een agrarisch bedrijf.
2.4.4. Artikel 3, onder 4, van de voorschriften van het bestemmingsplan definieert een agrarisch bedrijf als een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Een agrarisch hulp- of nevenbedrijf is ingevolge artikel 3, onder 5, van de voorschriften van het bestemmingsplan een bedrijf dat is gericht op het leveren van dieren of goederen of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven zoals onder andere een veehandelsbedrijf.
2.4.5. In haar advies van 21 januari 2004 constateert de AAB dat de voorgenomen activiteiten op het perceel aan Zegblokswegje 3 een agrarisch-technisch karakter hebben.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Voor goedkeuring van een wijzigingsplan door verweerder is in de eerste plaats vereist dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan.
2.5.1. De activiteiten ten behoeve waarvan de bestemmingen van het perceel aan [locatie 1] zijn gewijzigd, betreft de veehandel. Volgens de definitiebepalingen in het bestemmingsplan, moet het bedrijfsmatig verrichten van deze activiteiten worden gerekend tot het agrarisch hulp- of nevenbedrijf. Dit blijft evenzeer gelden indien de veehandel gezamenlijk wordt uitgeoefend met een agrarisch bedrijf, tenzij de veehandel van volstrekt ondergeschikte betekenis is ten opzichte van het agrarische bedrijf. Hiervan is echter in het onderhavige geval geen sprake. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat deze activiteiten niet behoren tot een agrarisch bedrijf.
2.5.2. Artikel 33 van de planvoorschriften staat wijziging van de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en de detailbestemming "Wonen 1" in de detailbestemming "Agrarisch bouwblok" ten behoeve van de activiteit agrarisch hulp- of nevenbedrijf, niet toe. Evenmin staat artikel 33 van de planvoorschriften deze wijziging toe ten behoeve van een vergroting of vormverandering van een agrarisch bouwblok op afstand. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de wijzigingsvoorwaarden niet is voldaan.
2.5.3. Gelet hierop is het plan in strijd met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Verweerder heeft reeds hierom terecht goedkeuring onthouden aan het plan. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005