ECLI:NL:RVS:2005:AT6966

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410055/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen exploitatie slijterij in Alkmaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap 't Hekeltje B.V. tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een slijterij op een bepaald perceel. Het college had op 23 oktober 2003 besloten om niet handhavend op te treden, en dit besluit werd op 4 februari 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank Alkmaar had op 26 oktober 2004 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de bouwvergunningen die aan de slijterij waren verleend, niet in strijd waren met het bestemmingsplan en dat het college terecht had geweigerd handhavend op te treden. Appellante voerde aan dat het gebruik van de ruimte als slijterij niet binnen de verleende bouwvergunningen viel en dat belanghebbenden niet tijdig bezwaar konden maken. De Raad van State concludeerde echter dat appellante op de hoogte was van de bouwvergunningen en dat zij binnen de termijn bezwaar had kunnen maken, maar dit niet had gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verleende bouwvergunningen in rechte onaantastbaar waren geworden. De beslissing van de Raad van State was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200410055/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap "'t Hekeltje B.V.", gevestigd te Alkmaar,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het in bedrijf hebben van een slijterij op het adres [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 4 februari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2004, verzonden op 29 oktober 2004, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2005 heeft de besloten vennootschap "Food Factory B.V." zich als partij in het geding gemeld.
Bij brief van 24 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2005, waar appellante, in de persoon van haar [directeur] bijgestaan door mr. drs. A.R. Noorman, gemachtigde, het college, vertegenwoordigd door A. van het Ende, ambtenaar van de gemeente, en Food Factory Alkmaar B.V., vertegenwoordigd door mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Vooropgesteld wordt dat het hoger beroepschrift zich uitsluitend richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de ten behoeve van het perceel verleende bouwvergunningen aan handhavend optreden in de weg stonden. Appellante voert hiertoe, kort samengevat, aan dat het gebruik van de aparte ruimte als slijterij niet valt binnen de grenzen van de verleende bouwvergunningen voor het inrichten respectievelijk oprichten van een supermarkt. Appellante betoogt voorts dat de bouwvergunningen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Huiswaard-Overstad" zijn afgegeven en dat het voor belanghebbenden niet mogelijk is geweest hiertegen tijdig bezwaar te maken. Voor belanghebbenden was het volgens appellante niet duidelijk dat de bouwvergunningen mede een slijterij betroffen, doordat het college bij de bekendmaking van de bouwvergunningen in het "Alkmaars Nieuwsblad", al dan niet opzettelijk, uitsluitend de supermarkt vermeld heeft en niet de slijterij.
2.1.1.    Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim in geweest.
2.1.2.    Voor zover appellante met haar betoog dat bij de bekendmaking van de bouwvergunningen voor belanghebbenden niet duidelijk was dat deze vergunningen mede een slijterij betroffen, heeft willen aangeven dat zij daardoor niet in staat was tijdig een bezwaarschrift tegen de bouwvergunningen in te dienen, faalt dit betoog. Uit de stukken blijkt dat de bouwvergunning van 31 juli 2003 op 4 augustus 2003 aan de aanvrager is verzonden en op 6 augustus 2003 is gepubliceerd. Op grond van de artikelen 3:41, eerste lid, 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb heeft de termijn voor het maken van bezwaar tegen deze bouwvergunning gelopen van 5 augustus 2003 tot en met 15 september 2003. Uit de stukken is gebleken dat appellante op 28 augustus 2003 de bouwvergunning van 31 juli 2003 heeft ingezien, inclusief de bouwtekening VO-L-01 met daarop de vermelding: "Wijziging B […] Pui slijterij, […]". Appellante had derhalve kunnen weten dat de bouwvergunning mede een slijterij betrof en zij had binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar kunnen maken tegen de verlening van deze bouwvergunning. Dat zij hiertoe niet is overgegaan kan het college niet worden tegengeworpen.
Ten aanzien van de bouwvergunning van 23 mei 2003 geldt dat appellante op grond van de bekendmaking van de bouwvergunning, waar werd gesproken over een supermarkt, niet had kunnen weten dat de vergunning mede een slijterij betrof. Nu zij echter op 28 augustus 2003 wist dat de bouwvergunning van 31 juli 2003 mede een wijziging betrof van een slijterij, had zij, gezien ook de korte tijd tussen de beide besluiten tot vergunningverlening, met een beroep op artikel 6:11 van de Awb alsnog de rechtmatigheid van de bouwvergunning van 23 mei 2003 aan kunnen vechten. Dat zij hiertoe niet is overgegaan kan het college evenmin worden tegengeworpen.
Voorts heeft appellante, bij de behandeling ter zitting van 24 oktober 2004 bij de voorzieningenrechter van haar verzoek om voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van het besluit van het college, inhoudende de weigering handhavend op te treden tegen de exploitatie van de slijterij, het dossier, inclusief de bouwvergunning van 23 mei 2003 en de daarbij behorende bouwtekening, ingezien. Deze bouwtekening laat duidelijk zien dat het bouwplan mede een slijterij omvat. Ook toen heeft zij niet alsnog bezwaar gemaakt tegen de besluiten tot het verlenen van de bouwvergunningen. In dit verband merkt de Afdeling voorts op, dat de omstandigheid dat appellante bezwaar tegen de exploitatievergunning van de slijterij heeft gemaakt, niet betekent dat dit tevens als een tegen de bouwvergunningen gericht bezwaar opgevat diende te worden. Namens appellante is ter zitting desgevraagd ook nadrukkelijk gesteld dat zij dat destijds ook niet heeft beoogd. De verleende bouwvergunningen zijn derhalve in rechte onaantastbaar geworden.
2.1.3.    Ook voor het overige faalt het betoog. Zoals vermeld staat op de bij de bouwvergunning van 23 mei 2003 voor het inrichten van een supermarkt behorende tekening DO-L-01 een met "slijterij" aangeduide ruimte getekend en op de bij de bouwvergunning van 31 juli 2003 behorende tekening VO-L-01 dat wijziging B onder andere betreft: "Pui slijterij". Uit de tekeningen bij beide bouwvergunningen valt derhalve op te maken dat de bouwvergunningen mede een slijterij betreffen. Zoals volgt uit de uitspraak van 20 juni 2001 in zaak no. 200100139/1 (AB 2001, 350) wordt het met het geldende bestemmingsplan strijdig zijnde gebruik van het perceel geacht rechtstreeks voort te vloeien uit de door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning van 23 mei 2003, zoals gewijzigd op 31 juli 2003. De bouwvergunning betreft het oprichten en inrichten op het perceel van onder andere een slijterij. Daarmee is het oordeel van de rechtbank juist dat het college terecht geweigerd heeft handhavend op te treden tegen de vestiging van de slijterij op het perceel.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005
218-488.