ECLI:NL:RVS:2005:AT6972

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503709/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving horeca-inrichting te Schinnen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juni 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door bewoners van een perceel in Schinnen, die handhavingsmaatregelen eisten tegen een horeca-inrichting vanwege geluidsoverlast. De bewoners hadden eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente Schinnen, waarin handhaving werd geweigerd. De gemeente had op 2 november 2004 besloten geen handhavingsmaatregelen te treffen en dit besluit werd op 15 maart 2005 bevestigd. De bewoners stelden dat de horeca-inrichting zich niet aan de geldende geluidnormen hield, maar de Voorzitter oordeelde dat de gemeente op goede gronden had vastgesteld dat er geen overtredingen waren geconstateerd buiten de toegestane dagen. De Voorzitter concludeerde dat er geen gronden waren voor het treffen van handhavingsmaatregelen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt dat het oordeel van de Voorzitter voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200503709/2.
Datum uitspraak: 3 juni 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te Schinnen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Schinnen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder geweigerd handhavingsmaatregelen te treffen dan wel nadere eisen te stellen ten aanzien van de [horeca-inrichting] aan de [locatie] te Schinnen.
Bij besluit van 15 maart 2005, verzonden op 18 maart 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 24 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2005, beroep ingesteld.  Bij brief van 24 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2005, waar verzoekers, in persoon, zijn verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Aan het geding ligt ten grondslag het verzoek van verzoekers van 7 september 2004 om toepassing van bestuursdwang dan wel het stellen van nadere eisen, te weten het begrenzen van de aanwezige geluidinstallatie, ten aanzien van bovengenoemde inrichting. De inrichting is gesitueerd in een gedeelte van [perceel]. Verzoekers bewonen een ander gedeelte van het [perceel]. Zij stellen geluidoverlast te ondervinden als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.
2.3.    Gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat uitsluitend in geding is of vanwege de inrichting, buiten de twaalf dagen per jaar dat ontheffing is verleend, wordt voldaan aan de voor de inrichting ingevolge voorschrift 1.1.1 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) geldende geluidnormen.
Uit de stukken, waaronder een overzicht van enkele (geluid)controles, is gebleken dat door verweerder buiten de voornoemde twaalf dagen geen overtreding van de in voorschrift 1.1.1 van het Besluit gestelde geluidnormen is geconstateerd. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt noch anderszins is gebleken dat de uitkomsten van deze controles onjuist zijn. Ook anderszins is niet gebleken dat overschrijding van voornoemde geluidnormen heeft plaatsgevonden. De Voorzitter is daarom van oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen en zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen gronden waren om op te treden. Gelet hierop heeft verweerder zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het stellen van nadere eisen niet nodig is. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift op goede gronden ongegrond heeft verklaard.
2.4.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2005.
373.