200408976/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 september 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij uitspraak van 18 april 2002 heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellante ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar op 12 november 2001 ingediende bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gegrond verklaard en bepaald dat het college binnen acht weken na deze uitspraak een reëel besluit op dat bezwaarschrift dient te nemen.
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) het op 12 november 2001 ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard en overwogen dat, zodra de gemeenteraad in zijn vergadering van 3 juli 2002 een voorbereidingsbesluit heeft genomen, de aanvraag om vrijstelling verder in behandeling zal worden genomen.
Bij uitspraak van 16 december 2002 heeft de rechtbank het op 9 oktober 2002 ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het op 12 november 2001 ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard en bepaald dat het college binnen vier weken na deze uitspraak een reëel besluit op dat bezwaarschrift dient te nemen.
Bij besluit van 7 januari 2003 heeft het college geweigerd om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
Het daartegen door appellante ingestelde beroep is door de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij besluit van 13 juni 2003 heeft het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2004 heeft de Afdeling het daartegen door appellante ingestelde hoger beroep ongegrond bevonden en de uitspraak van de rechtbank van 1 maart 2004 bevestigd.
Bij uitspraak van 23 september 2004, verzonden op 23 september 2004, heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van 7 januari 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.M.H.F. Teunissen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In de in het procesverloop genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 december 2004 is geoordeeld dat het besluit van 7 januari 2003 naar wijze van totstandkoming en inhoud dient te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar. De Afdeling ziet geen reden hiervan terug te komen. Appellante betoogt derhalve tevergeefs dat de rechtbank het besluit van 7 januari 2003 ten onrechte heeft aangemerkt als een beslissing op bezwaar.
2.2. Het betoog van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar subsidiaire betoog, dat het college alvorens de gevraagde vrijstelling te weigeren, toepassing had dienen te geven aan artikel 19a, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, treft geen doel. Een dergelijk betoog is niet in beroep naar voren gebracht.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005