ECLI:NL:RVS:2005:AT6981

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408343/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van verbodsbepalingen in de Keur voor waterkeringen en wateren ten behoeve van waterstaatswerken in Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellanten ongegrond heeft verklaard. Appellanten, eigenaren van percelen in de nabijheid van Nijmegen, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland. Dit college verleende op 16 juli 2003 ontheffing aan de gemeente Nijmegen van de verbodsbepalingen van de Keur voor waterkeringen en wateren, zodat noodzakelijke aanpassingen aan de waterhuishoudkundige infrastructuur konden worden uitgevoerd. Deze aanpassingen waren gericht op het bouwrijp maken van verschillende vlekken in de Waalsprong, een gebied dat in ontwikkeling is.

Appellanten stellen dat zij nadelige gevolgen zullen ondervinden van de gemeentelijke werkzaamheden, waaronder schade door bodemverontreiniging en vervuild grondwater. Ze hebben ook zorgen geuit over de voortgang van onderhandelingen met de gemeente over compensatie voor hun gronden. In hun hoger beroep hebben appellanten verder een geschil aangekaart over een erfdienstbaarheid die hen zou raken door de verleende ontheffing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat de erfdienstbaarheid door de ontheffing wordt geraakt.

De Afdeling heeft de zaak op 28 april 2005 behandeld, waarbij appellanten aanwezig waren, maar de gemeente Nijmegen niet. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem heeft bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 8 juni 2005.

Uitspraak

200408343/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats] (Gld.),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 september 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2003 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland (hierna: het college) de gemeente Nijmegen ontheffing verleend van de verbodsbepalingen van de Keur voor waterkeringen en wateren voor het waterschap Rivierenland (hierna: de Keur) voor de noodzakelijke aanpassingen van de waterhuishoudkundige infrastructuur verband houdende met het realiseren, hebben en onderhouden van waterstaatswerken met betrekking tot het bouwrijp maken van vlek 1, 10 oost, 10 west, 20 (westelijk plangebied), 20 (dansende villa's) en vlek 24 van de Waalsprong, zoals aangegeven op de bijbehorende tekeningen.
Bij besluit van 18 december 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 10 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen een memorie ingediend.
Op 9 december 2004 en 24 februari 2005 hebben appellanten nadere stukken ingezonden. Deze zijn aan de ander partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [een van de appellanten], zijn verschenen. Het college en het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen zijn met bericht niet verschenen
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten zijn eigenaren van percelen in [plaats], waar zij een melk- en jongveebedrijf exploiteren. Bij besluit van 16 juli 2003 heeft het college aan de gemeente Nijmegen ontheffing verleend van verbodsbepalingen in de Keur ten behoeve van het bouwrijp maken van gronden in de directe nabijheid van de percelen van appellanten.
2.2.    Het betoog van appellanten komt erop neer dat zij nadelige gevolgen zullen ondervinden van de gemeentelijke werkzaamheden. Zij klagen in dat verband over de voortgang van de onderhandelingen die zij met de gemeente Nijmegen voeren over te compenseren gronden. Daarnaast stellen appellanten schade te ondervinden van de bodemverontreiniging op een bedrijventerrein te Lent en vervuild grondwater. Zij betogen verder dat vernatting van hun percelen zal optreden als gevolg van de waterverbreding en omzetting van een B-watergang in een A-watergang. Dezelfde gronden hebben appellanten in hun beroep bij de rechtbank aangevoerd. Appellanten hebben geen enkel argument aangedragen om te betogen dat het door de rechtbank dienaangaande gegeven, mede onder verwijzing naar een eerdere uitspraak deugdelijk onderbouwde, oordeel niet juist zou zijn.
In hun hoger beroep stellen appellanten tevens met de gemeente een geschil te hebben over een ten behoeve van hen bestaande erfdienstbaarheid en dat zij er in verband hiermee op hebben gewezen dat er bepaalde duikers ten onrechte ontbreken op de tekeningen die bij de ontheffing behoren. Voor zover appellanten beogen aan te voeren dat de rechtbank ten onrechte aan dit punt voorbij is gegaan overweegt de Afdeling dat appellanten niet duidelijk hebben gemaakt of en zo ja op welke wijze de erfdienstbaarheid door de ontheffing wordt geraakt. Dat het college in verband met de erfdienstbaarheid niet tot handhaving van de verleende ontheffing hadden kunnen besluiten valt dan ook niet in te zien. Grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak is daarin dan ook niet gelegen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005
47-477.