200500208/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. VHOREC 04/2959-NAV en HOREC 04/2915-NAV van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 26 november 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 5 april 2004, voorzover thans van belang, heeft appellant bepaald dat voor het horecabedrijf aan de [locatie] te [plaats] gedurende vijf jaren nadat het besluit tot intrekking van de vergunning onherroepelijk is geworden, een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet wordt geweigerd.
Bij besluit van 27 september 2004 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2004, verzonden op 29 november 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover het ziet op de beslissing tot weigering van de vergunning gedurende vijf jaren nadat de beslissing tot intrekking onherroepelijk is geworden, en de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 10 mei 2005, waar [wederpartij], bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Leusden, is verschenen. In het feit dat appellant ter zitting niet vertegenwoordigd was, heeft de Afdeling aanleiding gezien de behandeling ter zitting aan te houden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar [wederpartij], bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Leusden, is verschenen.
I. het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard;
II. het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland veroordeeld tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.071,96 (zegge: eenduizend eenenzeventig euro en zesennegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het gehele bedrag dient door de deelgemeente Hoek van Holland aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Bij aangetekende brief van 11 mei 2005 is appellant opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Appellant was ingevolge artikel 8:27, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, verplicht aan die oproeping gehoor te geven. Appellant heeft aan die verplichting niet voldaan.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, bevat een beroepschrift de gronden van het hoger beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5, kan het hoger beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Appellant heeft de gronden van zijn hoger beroep niet vermeld. In het hoger-beroepschrift is verzocht om een termijn te stellen voor het toezenden van een nadere motivering. Het bij het hoger-beroepschrift gevoegde besluit van het dagelijks bestuur van 14 december 2004 tot het instellen van het hoger beroep, waarin staat dat de rechtbank is voorbijgegaan aan het feit dat [wederpartij] in de inrichting aan de [locatie] beschikte over een handelsvoorraad verdovende middelen, is ter motivering van het hoger beroep onvoldoende. Bij aangetekende brief van 11 januari 2005 is appellant gewezen op dit verzuim en is hij tot en met 8 februari 2005 in de gelegenheid gesteld het te herstellen.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep niet binnen de gestelde termijn alsnog ingediend. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ter zitting een toelichting te geven.
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat