200503823/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 18 april 2005, kenmerk NL114403, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om, met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 10.000.000 kg zeeffractie uit te voeren naar België.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 27 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Kreeft en H.P.J. Wolters, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en J.E. Den Hartog-van 't Zelfde, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder primair bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om afvalstoffen uit te voeren met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, omdat volgens hem niet kan worden gegarandeerd dat iedere afzonderlijke overbrenging bestaat uit afvalstoffen die over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikken. In dit verband heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat in het onderhavige geval niet wordt voldaan aan het in paragraaf 12.3.1 van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 gestelde vereiste dat het totaal van de fracties minder dan 10% tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder subsidiair bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om afvalstoffen uit te voeren, omdat volgens hem bij de kennisgeving een contract als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Verordening ontbreekt.
2.2. Verzoekster heeft betoogd dat vanwege de door haar gehanteerde algemene acceptatiecriteria en de sorteerwijze van de afvalstoffen kan worden gegarandeerd dat iedere afzonderlijke overbrenging bestaat uit afvalstoffen die over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikken. Voorts heeft zij betoogd dat het bij de kennisgeving gevoegde contract voldoet aan alle daarvoor in de Verordening gestelde vereisten.
2.3. Ter zitting heeft verweerder erkend dat niet kan worden uitgesloten dat in het onderhavige geval kan worden gegarandeerd dat iedere afzonderlijke overbrenging bestaat uit afvalstoffen die over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikken. Verweerder zal in dit verband bij de heroverweging van het bestreden besluit in het kader van de bezwaarprocedure onder meer onderzoek doen naar de door verzoekster gehanteerde algemene acceptatiecriteria. Ter zitting heeft verweerder voorts gesteld dat het gemaakte bezwaar wegens het ontbreken van een contract bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Verordening niet wordt gehandhaafd.
2.4. Wat de in het geding zijnde belangen aan beide zijden betreft, is ter zitting komen vast te staan dat bij eventuele uitvoer van de afvalstoffen die intussen bij verzoekster zijn opgeslagen, geen gevaar voor het milieu valt te duchten, en anderzijds dat het terrein van verzoekster inmiddels zo vol is geraakt dat zij door het voor haar inrichting bevoegde gezag is gewaarschuwd dat handhavingsmaatregelen dreigen.
2.5. Het vorenstaande in aanmerking nemende ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek tot schorsing van het bestreden besluit toe te wijzen. Nu de onderhavige kennisgeving betrekking heeft op afvalstoffen als bedoeld in artikel 10 van de Verordening en derhalve schriftelijke instemming is vereist alvorens tot uitvoer kan worden overgegaan, ziet de Voorzitter aanleiding daaromtrent tevens een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de onderhavige zaak tezamen met zaak no. 200504532/1 op één zitting is behandeld, ziet de Voorzitter aanleiding de voor het verschijnen ter zitting gemaakte kosten slechts éénmaal te vergoeden.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 april 2005, kenmerk NL114403, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijke instemming te zijn verleend overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk NL114403 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, deze instemming doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
III. veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 682,07 (zegge: zeshonderttweeëntachtig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehondertzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005