ECLI:NL:RVS:2005:AT7423

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504342/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Emmen

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 juni 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Het college had op 28 april 2005 een last onder dwangsom opgelegd aan de verzoekster, die een inrichting voor de in- en verkoop en reparatie van auto's exploiteert. De last hield in dat de verzoekster een dwangsom van € 500,00 per overtreding zou moeten betalen, met een maximum van € 3.000,00, indien zij voorschrift 1.9.1 van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer overtrad. De verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 31 mei 2005 werd de verzoekster vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.H. Homveld, en de verweerder door J. van Dijk, ambtenaar van de gemeente. De Voorzitter heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoekster betoogde dat het terrein waar de auto's stonden deel uitmaakte van haar inrichting en dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu waren. De verweerder stelde dat er sprake was van een overtreding omdat de auto's op een terrein stonden dat niet van de verzoekster was.

De Voorzitter oordeelde dat de verweerder niet voldoende had aangetoond dat het gebruik van het terrein waar de auto's stonden nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakte. Hierdoor was het besluit van de verweerder niet deugdelijk gemotiveerd. De Voorzitter besloot daarom om de last onder dwangsom te schorsen en veroordeelde het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bestuursbesluiten en de bescherming van de belangen van verzoekers in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200504342/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005, kenmerk 05.18542, verzonden 2 mei 2005, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 500,00 per keer dat verzoekster na 2 juni 2005 voorschrift 1.9.1 van de bijlage behorende bij het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) overtreedt. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 3.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.H. Homveld, advocaat te Emmen, en verweerder, vertegenwoordigd door J. van Dijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [partij] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge voorschrift 1.9.1 van de bijlage behorende bij het Besluit worden, voorzover de voorschriften van het Besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, die gevolgen voorkomen of, voorzover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt.
2.2.    Verzoekster heeft een inrichting voor de in- en verkoop en reparatie van auto's aan [locatie ] te [plaats] met onder meer een showroom en werkplaats. In januari 2004 is met toepassing van artikel 8 van het Besluit het in werking zijn van de inrichting gemeld. Partijen zijn het erover eens dat het Besluit op de inrichting van toepassing is.
2.3.    Verweerder betoogt dat sprake is van een overtreding. Hij voert daartoe aan dat auto's worden uitgestald dan wel in voorraad worden gehouden op grond, ter hoogte van het adres Verlengde Vaart z.z. 82 te Erica, die geen eigendom is van verzoekster, maar van de gemeente. Hij wijst er verder op dat in de bovengenoemde melding niet is aangegeven dat het terrein waar de auto's worden uitgestald dan wel in voorraad worden gehouden deel uitmaakt van de inrichting.
2.4.    Verzoekster bestrijdt dat sprake is van een overtreding. Zij betoogt dat het terrein waar de auto's staan deel uitmaakt van de inrichting en er geen nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt door het stallen dan wel in voorraad houden van de auto's op het desbetreffende terrein.
2.5.    Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
Het terrein waar de auto's staan bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van het terrein met de showroom en de werkplaats waar de overige activiteiten plaatsvinden, te weten aan de overkant van de straat. De Voorzitter gaat er verder van uit dat tussen het terrein waar de auto's staan en het terrein met de showroom en de werkplaats voldoende bindingen aanwezig zijn om te kunnen spreken van één inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
Gezien het voorgaande houdt de Voorzitter het ervoor dat verweerder er terecht van uitgaat dat voorschrift 1.9.1 van de bijlage behorende bij het Besluit ook van toepassing is op het terrein waar de auto's staan.
Om een overtreding van voorschrift 1.9.1 te kunnen vaststellen moet in ieder geval vaststaan dat nadelige gevolgen voor het milieu optreden, ter zake waarvan de voorschriften van het Besluit niet voorzien in een toereikende bescherming van het milieu. Verweerder heeft in het bestreden besluit op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat het gebruik van het terrein waar de auto's staan dergelijke gevolgen veroorzaakt. Reeds hierom berust het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
2.6.    Gelet op het bovenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden van het verzoek behoeven geen bespreking.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 28 april 2005, kenmerk 05.18542, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het tegen dat besluit gemaakte bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Emmen aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Emmen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005
262-446.