200504532/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 20 mei 2005, kenmerk NL111303, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om, met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 10.000.000 kg zeeffractie uit te voeren naar België.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Kreeft en H.P.J. Wolters, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en J.E. Den Hartog-van 't Zelfde, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om afvalstoffen uit te voeren met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, omdat volgens hem niet kan worden gegarandeerd dat iedere afzonderlijke overbrenging bestaat uit afvalstoffen die over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikken. In dit verband heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat in het onderhavige geval niet wordt voldaan aan het in paragraaf 12.3.1 van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (hierna: het LAP) gestelde vereiste dat het totaal van de fracties van minder dan 10%, tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken, aangezien het gedeelte van de betrokken afvalstoffen dat volgens de kennisgeving bestaat uit cellulose naar het oordeel van verweerder niet kan worden beschouwd als één fractie, maar dient te worden onderscheiden in een papier/karton- respectievelijk een houtfractie.
2.2. Verzoekster heeft betoogd dat verweerder cellulose ten onrechte niet beschouwt als één fractie, en dat kan worden gegarandeerd dat iedere afzonderlijke overbrenging bestaat uit afvalstoffen die over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikken. Verder heeft verzoekster betoogd dat wanneer gelamineerd hout zou worden gerekend tot de hout/laminatenfractie, zou kunnen worden voldaan aan het in paragraaf 12.3.1 van het LAP gestelde vereiste dat het totaal van de fracties van minder dan 10%, tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken.
2.3. Blijkens de stukken heeft verweerder bij eerdere door verzoekster gedane kennisgevingen cellulose beschouwd als één fractie. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom hij thans van mening is dat cellulose dient te worden onderscheiden in een papier/karton- en een houtfractie. Ter zitting is verder gebleken dat verweerder vooralsnog geen bewaren ziet om gelamineerd hout te rekenen tot de hout/laminatenfractie, zodat hij bij de heroverweging van het bestreden besluit in het kader van de bezwaarprocedure hoogstwaarschijnlijk zal concluderen dat wordt voldaan aan het in paragraaf 12.3.1 van het LAP gestelde vereiste dat het totaal van de fracties van minder dan 10%, tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken.
2.4. Het vorenstaande in aanmerking nemende ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek tot schorsing van het bestreden besluit toe te wijzen. Nu de onderhavige kennisgeving betrekking heeft op afvalstoffen als bedoeld in artikel 10 van de Verordening en derhalve schriftelijke instemming is vereist alvorens tot uitvoer kan worden overgegaan, ziet de Voorzitter, gelet op het belang van verzoekster bij een spoedige overbrenging van de afvalstoffen naar België en nu niet is gebleken van zwaarwegende (milieu)omstandigheden die zich daartegen zouden kunnen verzetten, aanleiding daaromtrent tevens een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de onderhavige zaak tezamen met zaak no. 200503823/1 op één zitting is behandeld en verweerder in zaak 200503823/1 is veroordeeld in de voor het verschijnen ter zitting gemaakte kosten, bestaat in de onderhavige zaak geen aanleiding deze kosten te vergoeden.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 mei 2005, kenmerk NL111303, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijke instemming te zijn verleend overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk NL111303 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, deze instemming doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
III. veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderttweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehondertzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005