ECLI:NL:RVS:2005:AT7425

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503845/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sloopvergunning voor horeca-/opslagpand in Eindhoven

Op 18 oktober 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven een sloopvergunning aan vergunninghoudster voor het slopen van een horeca-/opslagpand op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Verzoekster, Bavaria N.V., heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 24 januari 2005 door het college ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft verzoekster op 29 april 2005 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 26 mei 2005 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de sloop van het pand [locatie 1] mogelijk negatieve gevolgen kan hebben voor het nabijgelegen pand [locatie 2], dat eigendom is van verzoekster. Verzoekster betoogde dat de sloopvergunning in strijd is met de gemeentelijke bouwverordening, die vereist dat de bescherming van nabijgelegen bouwwerken gewaarborgd moet zijn. De Voorzitter uitte twijfels over de toereikendheid van de bescherming van het pand [locatie 2] en oordeelde dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 24 januari 2005 mogelijk niet in stand zullen blijven. Gezien deze twijfels en het feit dat er nog geen bouwaanvraag voor het bouwplan van vergunninghoudster was ingediend, besloot de Voorzitter om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven werden geschorst, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoekster, evenals het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juni 2005.

Uitspraak

200503845/2.
Datum uitspraak: 9 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
Bavaria N.V., gevestigd te Lieshout,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/319VV en AWB 05/321 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een sloopvergunning verleend voor het slopen van een horeca-/opslagpand op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 24 januari 2005 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2005, verzonden op 8 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.M. van Bemmel, advocaat te Breda, en door H.M.P. Lanen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Schavemaker en ing. H. Smeets, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door A.G. Duffhues en M.M. van der Leegte, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het pand [locatie 1] grenst aan het pand [locatie 2], dat eigendom is van verzoekster. Vergunninghoudster wil het pand [locatie 1] slopen teneinde op het perceel appartementen te kunnen bouwen.
2.3.    Verzoekster betoogt onder meer dat de verlening van de sloopvergunning in strijd is met artikel 8.1.6., aanhef en onder b, van de gemeentelijke bouwverordening. Ingevolge deze bepaling moet een sloopvergunning worden geweigerd, indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd. Gelet op de ten aanzien van de gevolgen van de sloop voor het pand [locatie 2] overgelegde stukken en de daarop ter zitting door partijen gegeven toelichting, bestaat bij de Voorzitter gerede twijfel dat de bescherming van het pand [locatie 2] in verband met het slopen van het pand [locatie 1] voldoende is gewaarborgd. Derhalve moet worden betwijfeld of de aangevallen uitspraak en het besluit van 24 januari 2005 in de bodemprocedure in stand zullen blijven.
2.4.    Het vorenstaande in aanmerking genomen, bestaat aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarbij neemt de Voorzitter ook in aanmerking dat, naar ter zitting is gebleken, voor het bouwplan van vergunninghoudster nog geen bouwaanvraag is ingediend.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van onderscheidenlijk 18 oktober 2004, zaaknr. SL03/0107, en 24 januari 2005, kenmerk JZ&IV 05UIT01689;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eindhoven aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Eindhoven aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Boer
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005
201.