200410412/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel,
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2003, kenmerk RO/AK/EK/01.4389, heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot camping "De Grotelse Heide" (hierna: de camping) op het perceel Grotel 5 en 5a te Bakel afgewezen.
Bij brief van 21 mei 2003 hebben appellanten tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar hebben appellanten op 2 december 2003 beroep aangetekend bij de Rechtbank te Den Bosch.
Bij besluit van 11 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het bezwaar van 21 mei 2003 gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2003 herroepen en onder aanvulling van de motivering het verzoek om handhaving afgewezen.
Bij brief van 24 december 2003 hebben appellanten de beroepsgronden aangevuld.
Het beroepschrift en de aanvulling van de gronden zijn door de rechtbank te Den Bosch met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling van het deel van het beroep betreffende het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 16 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2005, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. A.M. Mohnen, advocaat te Venlo, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kuijken en R. Welten, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [eigenaar] van de camping, bijgestaan door mr. P.L.J.M. van Dun, gemachtigde, daar als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, worden geacht mede te zijn gericht tegen het aan hen gerichte reële besluit.
2.2. Appellanten hebben de beroepsgrond ten aanzien van de verspreiding van bakdampen ter zitting ingetrokken.
2.3. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2.4. Vaststaat dat de camping onder de werkingssfeer van het Besluit valt.
2.5. Ingevolge voorschrift 1.1.1. uit Bijlage B van het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten dat de niveaus op de gevels van woningen niet meer mogen bedragen dan 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het piekniveau is de normering op gevels van woningen, ingevolge dit voorschrift, 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.6. Appellanten hebben verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de camping wegens een overschrijding van de geldende geluidgrenswaarden. Appellanten voeren daarnaast aan dat sprake is van het niet doelmatig functioneren van de riolering, er niet voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en een overmaat aan hondenpoep of zwerfvuil is aangetroffen.
2.7. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de vermeende overtredingen van het Besluit niet kunnen worden aangetoond door middel van controlerapporten. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de camping gesloten en zou het uitvoeren van een controle niet representatief zijn. Bij het nemen van de beslissing op bezwaar is uitgegaan van de op dat moment bekend zijnde feiten. De door hem uitgevoerde geluidmeting naar aanleiding van klachten uit de omgeving kon in verband met stoorgeluid uit de omgeving niet gebruikt worden bij de besluitvorming, aldus verweerder.
2.8. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat overtreding van de geluidgrenswaarden zich kunnen voordoen op discoavonden welke vier keer per seizoen plaatsvinden. De geluidmetingen op 9 augustus 2003 zijn door verweerder uitgevoerd tijdens een discoavond. Op grond van deze metingen heeft verweerder geen overtreding kunnen constateren in verband met stoorgeluid. Een overtreding van de geluidgrenswaarden is dan ook niet vast komen te staan. Verweerder was derhalve in zoverre niet bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
Voorts is gebleken met betrekking tot de toekomstige seizoenen dat, indien gebruik wordt gemaakt van de zogenoemde "twaalf-dagen-regeling", ingevolge voorschrift 1.1.9, aanhef en onder b uit Bijlage B van het Besluit op de discoavonden voorschrift 1.1.1 uit Bijlage B van het Besluit niet van toepassing is, zodat overtredingen hiervan zich niet kunnen voordoen. De Afdeling is derhalve van oordeel dat verweerder in zoverre terecht het verzoek tot handhaving heeft afgewezen.
2.9. Wat betreft de bezwaren inzake parkeerhinder, het niet doelmatig functioneren van de riolering en de overmaat aan hondenpoep en zwerfvuil is de Afdeling van oordeel dat appellanten onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat in zoverre enig voorschrift uit het Besluit is overtreden.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder het verzoek om handhaving dan ook terecht afgewezen en de bezwaren ongegrond verklaard.
2.10. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005