ECLI:NL:RVS:2005:AT7468

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500851/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en bestemmingsplan in Eindhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 3 januari 2005 het beroep van [wederpartij 1] gegrond verklaard en het besluit van het college van 18 december 2003 vernietigd, waarin vrijstelling was verleend voor een bouwplan. Het college had op 17 juni 2002 positief gereageerd op de melding van [partij] voor het uitbreiden van een woning op een perceel in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de verleende vrijstelling geen betrekking had op de overschrijding van de toegestane maximale bebouwingsoppervlakte.

In hoger beroep heeft het college betoogd dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 23.3.1 van de planvoorschriften, dat de maximale bebouwingsoppervlakte van 75 m² alleen betrekking heeft op aanbouwen en bijgebouwen, en niet op de totale oppervlakte van de woning met aan- en bijgebouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit betoog gevolgd en geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het beroep van [wederpartij 1] gegrond verklaarde, en het beroep van [wederpartij 1] ongegrond verklaard. Tevens is het besluit van het college van 30 maart 2005 vernietigd, omdat dit besluit niet meer van toepassing was na de vernietiging van de eerdere uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200500851/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/351 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 3 januari 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], beide wonend te [plaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2002 heeft appellant (hierna: het college) positief gereageerd op de melding van het voornemen van [partij] tot het uitbreiden van de woning op een perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […].
Bij besluit van 18 december 2003 heeft het college voor het bouwplan alsnog vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en het tegen het besluit van 17 juni 2002 door [wederpartij 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2005, verzonden op 4 januari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij 2] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [wederpartij 1] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 19 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 30 maart 2005 heeft het college, onder ongegrondverklaring van het bezwaar van [wederpartij 1], voor het bouwplan wederom vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO verleend en het besluit van 17 juni 2002 gehandhaafd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar het college vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van Creij, ambtenaar van de gemeente, en [partij], zijn verschenen. Voorts is verschenen [wederpartij 1], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    [partij] heeft op 6 juni 2002 haar voornemen tot het uitbreiden van de woning op het perceel aan het college gemeld. Niet in geschil is dat ingevolge artikel VII, derde lid, van de Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) op de melding het recht van toepassing is zoals dat gold ten tijde van de indiening ervan.
2.2.    Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2003, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, van die wet geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van bij algemene maatregel van bestuur aangegeven bouwwerken, mits wordt voldaan aan de in de in dat artikel gestelde eisen.
Ingevolge het derde lid, van voormeld artikel 42, voorzover van belang, delen burgemeester en wethouders, ingeval zij van oordeel zijn dat het eerste lid van toepassing is, doch het desbetreffende bestemmingsplan zich tegen het bouwen van het bouwwerk verzet, aan de melder mede dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in het eerste lid, doch dat het desalniettemin niet mag worden gebouwd tenzij burgemeester en wethouders ingevolge artikel 19, tweede of derde lid, van de WRO vrijstelling verlenen van dat plan.
2.3.    Het perceel is gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring" (hierna: het bestemmingsplan) van kracht is.
Ingevolge artikel 23.1 van de planvoorschriften mag behoudens het onder 23.2 en 23.3 bepaalde slechts worden gebouwd overeenkomstig het plan zoals dat door burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 van de WRO voor dit gebied is uitgewerkt en in werking is getreden. Vaststaat dat nog geen uitwerkingsplan in werking is getreden.
Ingevolge artikel 23.3. van de planvoorschriften, voorzover van belang, is in de gevallen bedoeld in artikel 23.3.1 tot en met 23.3.5 bouwen vooruitlopende op de uitwerking mogelijk, indien en voorzover aan de beschreven eisen en/of voorwaarden wordt voldaan.
Ingevolge artikel 23.3.1 van de planvoorschriften is de bouw van aanbouwen en bijgebouwen vooruitlopende op de uitwerking mogelijk mits per woning wordt voldaan aan de volgende eisen dan wel voorwaarden:
a. totale oppervlakte in m²: ten hoogste 75;
b. goothoogte in m¹: ten hoogste 3;
c. de aanbouwen en bijgebouwen mogen geen zelfstandige woning vormen;
d. bebouwingspercentage: ten hoogste 65.
2.4.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan niet is opgeheven nu de daarvoor verleende vrijstelling geen betrekking heeft op de overschrijding van het bouwplan met de ingevolge de planvoorschriften toegestane maximale bebouwingsoppervlakte.
2.5.    In hoger beroep is uitsluitend in geding of de rechtbank een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 23.3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Het college betoogt dat de in die bepaling genoemde maximale bebouwingsoppervlakte van 75 m² slechts betrekking heeft op aanbouwen en bijgebouwen op een perceel en niet - zoals de rechtbank heeft geoordeeld - op de gezamenlijke oppervlakte van een daarop gesitueerde woning met aan- en bijgebouwen.
2.6.    Dat betoog treft doel. Gelet op het bij het artikel geplaatste opschrift "Aanbouwen en bijgebouwen bij woningen" en de in het voorschrift bepaalde goothoogte ligt het voor de hand dat de planwetgever met de daarin gegeven maatvoeringen - behoudens het bebouwingspercentage dat blijkens de in de voorschriften gegeven begripsomschrijving betrekking heeft op de totale bebouwing op een bouwperceel - uitsluitend het oog heeft gehad op aan- en bijgebouwen. Voor dat oordeel bestaat temeer grond nu in artikel 23.3.2. van de planvoorschriften is bepaald dat vooruitlopende op de uitwerking de bouw van praktijkruimten bij woningen van 50 m² tot 75 m² mogelijk is mits van de onder 23.3.1 genoemde eisen niet wordt afgeweken.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college heeft miskend dat het bouwplan ook na het verlenen van vrijstelling in strijd was met het bestemmingsplan.
2.7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij het beroep van [wederpartij 1] gegrond is verklaard en het besluit op bezwaar is vernietigd. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [wederpartij 1] ongegrond verklaren.
2.8.    Bij besluit van 30 maart 2005 heeft het college, uitvoering gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij 1]. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. Nu met de vernietiging van de aangevallen uitspraak voor dat besluit geen plaats meer is dient het eveneens te worden vernietigd.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 januari 2005, AWB 04/351, voorzover daarbij het beroep van [wederpartij 1] gegrond is verklaard en het besluit van 18 december 2003 is vernietigd;
III.    verklaart het door [wederpartij 1] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 30 maart 2005, JZ&IV 05UIT07733.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Willems
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
412.