ECLI:NL:RVS:2005:AT7473

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409451/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Buitengebied 2000 door gemeenteraad Gendringen

Op 15 juni 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, gedeeltelijke herziening 2002". Dit bestemmingsplan was vastgesteld door de gemeenteraad van Gendringen (thans Oude IJsselstreek) op 26 februari 2004, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Gelderland werd aangevochten door appellanten, die bij brief van 18 november 2004 beroep instelden tegen het besluit van 21 september 2004 van de verweerder. De appellanten stelden dat de goedkeuring van de bestemming "Bedrijven" met de nadere bestemming "B36 (metaalwarenbedrijf)" onterecht was verleend, en dat de begrenzing van het bestemmingsplan niet correct was, omdat bepaalde agrarische percelen niet waren opgenomen.

Tijdens de zitting op 1 april 2005 zijn de appellanten in persoon verschenen, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De Afdeling heeft de zaak vervolgens beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad een grote beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat er in strijd met een goede ruimtelijke ordening kan worden gehandeld. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van appellanten niet gegrond waren en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan terecht was verleend.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van de appellanten ongegrond werd verklaard, en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200409451/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Gendringen (thans Oude IJsselstreek), op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 februari 2004, het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, gedeeltelijke herziening 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 september 2004, no. RE2004.28315, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2005 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2005, waar appellanten in persoon zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F.L. Kroesen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Verweerder is niet verschenen.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellanten
2.2.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan, voor zover dit betreft de gronden met de bestemming "Bedrijven", met de nadere bestemming "B36 (metaalwarenbedrijf)", gelegen aan de [locatie]. Volgens appellanten heeft verweerder miskend dat de planregeling voor het metaalwarenbedrijf onderdeel uitmaakt van het onderhavige plan.
Verder stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de begrenzing van het bestemmingsplan, omdat daarin de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" betreffende de percelen H708, H947 en 339 niet zijn opgenomen. Terwijl het plan de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden de bestemming van vrijgekomen agrarische gebouwen te wijzigen, is de bestemming van de percelen H708 en H947 ten onrechte niet gewijzigd, aldus appellanten. Voorts had verweerder bij het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" goedkeuring dienen te onthouden aan de bestemming van het perceel 339, nu die bestemming niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Verweerder heeft dan ook ten onrechte niet de mogelijkheid benut om dit gebrek in het onderhavige plan te herstellen, aldus appellanten.
Standpunt van verweerder
2.3.    Verweerder heeft geen reden gezien de bestreden onderdelen van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft deze goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en is mede opgesteld om te voldoen aan de verplichting als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de WRO, die voortvloeide uit de onthouding van goedkeuring door verweerder aan enkele onderdelen van dat plan. Voorts is een aantal punten toegevoegd en verduidelijkt en zijn correcties opgenomen. Enkele onderdelen van het genoemde bestemmingsplan zijn in dit plan tevens aangepast naar aanleiding van ingediende inspraakreacties en zienswijzen.
Verweerder heeft bij zijn goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000", voorzover thans van belang, goedkeuring verleend aan de bestemming "Bedrijven", met de nadere bestemming "B36 (metaalwarenbedrijf)" en aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij dat besluit heeft hij voorts goedkeuring onthouden aan artikel 19, vijfde lid, van de planvoorschriften en zich op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten een lijst dient samen te stellen met bedrijven die zich verdragen met het landelijk gebied. In verband hiermee is in het onderhavige plan de bijlage "Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen" (hierna: de bijlage) opgenomen.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Voorzover de bezwaren van appellanten zich richten tegen de bestemming "Bedrijven" met de nadere bestemming "B36 (metaalwarenbedrijf)", overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan appellanten betogen, is deze bestemming door het opstellen van de bijlage niet opnieuw vastgesteld, noch onderdeel geworden van het onderhavige plan. Nu de bezwaren niet tevens de bijlage betwisten, kunnen zij slechts worden geacht te zijn gericht tegen de begrenzing van het plan.
Gelet op de systematiek van de WRO komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In dit geval is niet gebleken van een zodanige samenhang tussen de door appellanten bedoelde gronden en de gronden in het plangebied dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de begrenzing in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in zoverre goedkeuring aan de planbegrenzing had dienen te onthouden.
2.5.1.    Ten aanzien van het betoog van appellanten dat de bestemming van de percelen H708 en H947 ten onrechte niet is gewijzigd, overweegt de Afdeling als volgt. De bestemming van deze percelen is geregeld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en is met de goedkeuring van dat plan onherroepelijk geworden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de door appellanten gewenste bestemming, wat daar verder ook van zij, desalniettemin toch in het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan had moeten worden geregeld.
2.5.2.    Voorts betreffen de bezwaren tegen de bestemming van het perceel 339 evenzeer een onderdeel van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000", dat thans onherroepelijk is. Nu ook in zoverre niet is gebleken van een zodanige samenhang tussen de door appellanten bedoelde gronden en de gronden in het plangebied, dat die in het plan hadden moeten worden opgenomen, kunnen die bezwaren in deze procedure, waarin slechts de goedkeuring van het voorliggende plan ter beoordeling staat, niet aan de orde komen.
2.5.3.    De Afdeling is dan ook, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. Het door appellanten aangevoerde biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de planbegrenzing zoals hier aan de orde anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
176-432.