ECLI:NL:RVS:2005:AT7963

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503405/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan op basis van de Wet bodembescherming

In deze zaak heeft verzoekster, een onderneming gevestigd te [plaats], op 14 februari 2005 een verzoek ingediend bij verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren, om een bestuurlijk rechtsoordeel te geven over haar saneringsplan van 6 september 1999. Dit saneringsplan, dat was aangevuld met een rapport van oktober 2001, betrof de sanering van de bodem van een perceel gelegen te [locatie] in [plaats]. Verzoekster stelde dat het saneringsplan een maatregel is die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd op basis van artikel 13 van de Wet bodembescherming.

Naar aanleiding van het uitblijven van een besluit van verweerder heeft verzoekster op 18 april 2005 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 24 mei 2005 ter zitting behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden en een directeur. Tijdens een nadere zitting op 1 juni 2005 zijn ook vertegenwoordigers van verweerder aanwezig geweest.

De Voorzitter heeft in zijn uitspraak van 15 juni 2005 geoordeeld dat de brief van verweerder van 19 mei 2005, die een reactie was op het verzoek van verzoekster, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor was er geen aanleiding voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Wel heeft de Voorzitter verweerder veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de gemeente Echt-Susteren het door verzoekster betaalde griffierecht vergoedt. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 684,27, waarvan een aanzienlijk deel was toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

200503405/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 14 februari 2005 heeft verzoekster verweerder verzocht een besluit te nemen inhoudende een bestuurlijk rechtsoordeel dat het door haar ingediende saneringsplan van 6 september 1999, aangevuld met een rapport van oktober 2001, inzake het perceel [locatie] te [plaats], wordt aangemerkt als een maatregel die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd, als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming, teneinde de bodem van het perceel te saneren.
Tegen het uitblijven van een besluit hierop heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, L.J.M. Verhaegh, gemachtigden, en [directeur] is verschenen.
De Voorzitter heeft het verzoek behandeld in een nadere zitting op 1 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, gemachtigde, [directeur] en ing. J.P.T. Lemlijn, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers en R. Peelen, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster verzoekt de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen binnen zeven dagen na uitspraak het gevraagde besluit te nemen.
2.2.    Bij uitspraak van heden, no.
200504621/1, heeft de Voorzitter geoordeeld dat de brief van 19 mei 2005 van verweerder, welke een reactie is op de brief van verzoekster van 14 februari 2005, moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is een besluit op het verzoek van verzoekster van 14 februari 2005. Gelet hierop is er geen reden aanwezig voor het treffen van de verzochte voorziening.
2.3.    Aangezien het besluit van 19 mei 2005 buiten de in artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn is genomen en nu het verzoek zich richtte tegen het niet tijdig nemen van een besluit en niet te vroeg is ingesteld, ziet de Voorzitter aanleiding verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen en de gemeente Echt-Susteren te gelasten het door verzoekster voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren tot vergoeding van door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 684,27 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en zeventwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Echt-Susteren aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Echt-Susteren aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch-Ballin    w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
195-424.