ECLI:NL:RVS:2005:AT8000

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409607/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • L.F. Egmond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Margraten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een gehandicaptenparkeerkaart heeft aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Margraten. Het college heeft deze aanvraag op 26 augustus 2002 afgewezen, waarna het bezwaar van de appellant op 23 september 2003 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Maastricht heeft op 11 oktober 2004 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in december 2004.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 juni 2005, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de medische adviezen van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een gehandicaptenparkeerkaart. De GGD-arts heeft vastgesteld dat de appellant in staat is om in redelijk tempo 1 kilometer te lopen, en dat er geen objectieve aandoeningen zijn die zijn klachten kunnen verklaren.

De appellant heeft betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn medische situatie niet voldoende is onderzocht. Hij heeft een rapport overgelegd van een verzekeringsgeneeskundige die stelt dat hij door zijn lichamelijke beperkingen statische belasting moet vermijden. De Raad van State oordeelt echter dat de medische adviezen van de GGD zorgvuldig zijn en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerkaart heeft kunnen weigeren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de appellant in het geval van verslechtering van zijn medische situatie een nieuwe aanvraag kan indienen.

Uitspraak

200409607/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1579 van de rechtbank Maastricht van 11 oktober 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Margraten.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) de aanvraag van appellant om verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Op 12 mei 2005 heeft appellant een nader stuk ingediend. Dit is in kopie aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B.C.A. Rijnders, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G.A.J.T. Verbeet, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) is bepaald dat bestuurders van motorrijtuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loopmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders en passagiers van motorrijtuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.
2.2.    Het college heeft op basis van twee adviezen van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) aan appellant geweigerd een gehandicaptenparkeerkaart te verstrekken, hetgeen bij de beslissing op bezwaar is gehandhaafd. In de adviezen van 20 augustus 2002 en 9 april 2003 hebben de onderzoekende artsen, dr. M.J.A.M.M. Corsius en dr. J.T. Pourier, geconcludeerd dat geen indicatie is voor een gehandicaptenparkeerkaart, omdat appellant in staat is in redelijk tempo 1 km lopend af te leggen. Voorts zijn uit opgevraagde informatie en uit dossierstudie geen duidelijk objectiveerbare aandoeningen bekend die de klachten van appellant kunnen verklaren, aldus Pourier.
2.3.    Door appellant wordt niet betwist dat hij in beginsel meer dan 100 meter kan lopen. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat blijkens de medische rapporten van de GGD bij hem niet is gebleken van ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling. Volgens appellant heeft de rechtbank miskend dat dit in de medische rapporten die aan de beslissing op bezwaar ten grondslag hebben gelegen niet is onderzocht. Volgens appellant heeft hij aan de keuringsartsen gemeld dat hij lijdt aan een hernia, aan een post-whiplashsyndroom met slaapstoornissen, dat als 'chronisch' geclassificeerd kan worden, dat hij vergroeiingen aan rug, nek en schouders heeft en pijn aan zijn linkerknie, waaraan hij reeds meerdere keren geopereerd is. Bovendien is appellant naar eigen zeggen snel moe en verkrampt zijn lichaam bij stilzitten, hetgeen kan resulteren in hoofdpijn, duizeligheid en (soms) flauwvallen. De keuringsartsen hebben volgens appellant met deze informatie echter ten onrechte niets gedaan.
Ter onderbouwing van zijn betoog heeft appellant in de beroepsfase een rapport van drs. P.M.J. Swerts, verzekeringsgeneeskundige, overgelegd. Volgens Swerts moet appellant wegens zijn lichamelijke beperkingen haast elke vorm van statische fysieke belasting vermijden. Zijn spieren komen nooit tot rust, waardoor zij bij enigermate forse inspanning in kramp schieten. Op plaatsen waar er een dreiging tot statische belasting bestaat, moet appellant snel zijn auto kunnen bereiken om aldaar veilig tot rust te komen. Na statische overbelasting is appellant niet in staat om meer dan 100 meter te lopen, aldus Swerts. Gelet op dit rapport en op het afwijzend advies van de Adviescommissie meent appellant dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beslissing op bezwaar niet in redelijkheid genomen had kunnen worden, althans niet zonder nader deugdelijk onderzoek.
2.4.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat blijkens hun rapporten de keuringsartsen op de hoogte waren van de voormelde klachten van appellant. In het bijzonder door Pourier is onderzocht of appellant een andere dan loopbeperking had. Beide keuringsartsen hebben de behandelend artsen geraadpleegd: Corsius heeft informatie opgevraagd bij de orthopedisch chirurg, dr. Schaafsma, en Pourier bij de neuroloog, dr. van Diepen. Pourier concludeert dat uit opgevraagde informatie en uit dossierstudie geen duidelijk objectiveerbare aandoeningen bekend zijn die de klachten van appellant kunnen verklaren.
Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college zijn besluiten baseren op deze medische adviezen. Appellant kan die adviezen niet met vrucht in rechte betwisten onder verwijzing naar de klachten welke door de door het college geraadpleegde deskundigen zijn beoordeeld. De door hem vanuit de behandelend sector overgelegde verklaringen bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van Corsius en Pourier.
Het rapport van Swerts strekt niet tot weerlegging van de medische adviezen, noch tot de conclusie dat die adviezen niet gebaseerd zijn op deugdelijk en zorgvuldig onderzoek. Dat Swerts op basis van het door hem na het afkomen van het bestreden besluit verricht onderzoek tot een andere conclusie komt is daartoe niet voldoende.
Voorzover appellant ter zitting heeft uiteengezet dat zijn medische situatie inmiddels ernstig is verslechterd, overweegt de Afdeling dat het in dat geval in de rede ligt een hernieuwde aanvraag in te dienen, opdat een geactualiseerde beoordeling plaatsvindt. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart heeft mogen weigeren.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak, voorzover aangevallen, wordt bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Egmond
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
426.