200501351/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04 / 1081 BSTPL van de rechtbank Breda van 7 januari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 24 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) geweigerd appellanten vrijstelling voor de bewoning als burgerwoning van de bedrijfswoning aan de [locatie 1] te [plaats] te verlenen.
Bij besluit van 27 april 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. Th.C.J. van Horen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft bij besluit van 24 januari 2002 vrijstelling van het destijds geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' en bouwvergunning verleend voor de bouw van een tweede bedrijfswoning aan de [locatie 1] ten behoeve van het aan de [locatie 2] gelegen agrarisch bedrijf. De tweede bedrijfswoning is in oktober 2003 opgeleverd.
2.2. Ingevolge het ten tijde van de aanvraag om vrijstelling voor bewoning geldende bestemmingsplan 'De Zandleij' heeft het perceel waarop de tweede bedrijfwoning is gebouwd, de bestemming 'agrarisch gebied'. De aanvankelijk enige bedrijfswoning met huisnummer 16 is gelegen op een perceel met de detailbestemming 'agrarisch bedrijf'.
2.3. Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van de planvoorschriften van dit laatste bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is het verboden de in het plan begrepen gronden en daarop voorkomende opstallen te gebruiken, in gebruik te nemen of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze, die strijdig is met de bestemming.
Ingevolge artikel 1.7, derde lid, van de planvoorschriften verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in lid 1 van dit artikel indien een strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.4. Vaststaat dat het gebruik van de tweede bedrijfswoning als burgerwoning in strijd is met artikel 1.7, eerste lid, van de planvoorschriften. Het perceel is immers bestemd voor agrarische doeleinden.
2.5. Anders dan appellanten hebben betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat toepassing van artikel 1.7, derde lid, van de planvoorschriften (de zogenaamde toverformule) niet mogelijk is, omdat zinvol gebruik van de tweede bedrijfswoning aan de [locatie 1] naast de bedrijfswoning aan de [locatie 2] overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief bezien nog mogelijk is.
Hierbij is van belang dat uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van 12 januari 2001, dat in het kader van de aanvraag om bouwvergunning voor een tweede bedrijfswoning is uitgebracht, blijkt, dat het agrarische bedrijf zodanig van aard is, dat het zonder een tweede bedrijfwoning redelijkerwijs niet geëxploiteerd kan worden. Vaststaat dat sinds dat advies is uitgebracht de aard en omvang van het bedrijf niet is gewijzigd, zodat de tweede bedrijfswoning nog steeds als 'bedrijfswoning' gebruikt moet kunnen worden. Gelet hierop is de rechtbank terecht niet toegekomen aan de bijzondere persoonlijke omstandigheden die appellanten aan hun aanvraag ten grondslag hebben gelegd.
In dat kader is door appellanten nog naar voren gebracht dat vrijstelling niet nodig is omdat het gebruik als burgerwoning binnen het geldende bestemmingsplan niet uitgesloten zou zijn, nu die woning niet op de bij het plan behorende kaart is aangegeven.
Dat de woning niet op de plankaart is vermeld doet er echter niet aan af dat de woning blijkens de bouwvergunning bedoeld is als (tweede) bedrijfswoning, zodat die woning niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005