ECLI:NL:RVS:2005:AT8006

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407935/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.A.M. van Angeren
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instemming van rechtswege met wijziging saneringsplan bodemverontreiniging Almelo

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 juni 2005 uitspraak gedaan over de instemming van rechtswege met een verzoek tot wijziging van een saneringsplan voor bodemverontreiniging aan de Krommendijk te Almelo. Het verzoek was ingediend door de verzoeker op 26 mei 2003, en betrof een wijziging van het saneringsplan dat oorspronkelijk in september 1998 was goedgekeurd. De gemeente Almelo had op 24 februari 2004 het bezwaar van de verzoeker gegrond verklaard en de instemming van rechtswege herroepen. Vervolgens werd op 24 augustus 2004 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard.

De verzoeker ging in beroep tegen dit besluit, en de zaak werd op 4 maart 2005 ter zitting behandeld. De Raad van State oordeelde dat de gemeente Almelo ten onrechte had gesteld dat het bezwaarschrift van de verzoeker niet tijdig was ingediend. De Raad stelde vast dat de instemming van rechtswege op 26 augustus 2003 in werking was getreden, en dat de bezwaartermijn van zes weken op 27 augustus 2003 begon. Aangezien de verzoeker op 7 oktober 2003 bezwaar had gemaakt, was dit bezwaar tijdig ingediend.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de gemeente Almelo van 24 augustus 2004 en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de verzoeker. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, die € 644,00 bedroegen, en het griffierecht van € 136,00 moest worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de termijnen in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bodembescherming.

Uitspraak

200407935/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
1.    Procesverloop
Van rechtswege is ingestemd met het verzoek van [verzoeker] van 26 mei 2003 tot wijziging van het saneringsplan van september 1998 voor het geval van bodemverontreiniging aan de Krommendijk te Almelo, waarmee bij besluit van 22 september 1998 is ingestemd.
Bij besluit van 24 februari 2004, verzonden op 27 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en voormelde instemming van rechtswege herroepen.
Bij besluit van 24 augustus 2004, kenmerk, 2004/25686, verzonden op 27 augustus 2004, heeft verweerder onder meer dat besluit op bezwaar gewijzigd en het door appellant gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 oktober 2004.
Bij brief van 25 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Klutman en ing. L. Wiltvank, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het niet tijdig zou zijn ingediend. Volgens appellant is verweerder uitgegaan van een onjuiste besluitdatum.
2.2.    Ingevolge artikel 1 van het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten wet bodembescherming, in samenhang gelezen met artikel 88, eerste lid, van de Wet bodembescherming wordt de gemeente Almelo voor de toepassing van artikel 39 gelijkgesteld met een provincie.
In artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming is, voorzover hier van belang, bepaald dat een saneringsplan instemming behoeft van gedeputeerde staten. Aan het saneringsplan is van rechtswege instemming verleend indien gedeputeerde staten niet binnen de instemmingstermijn van dertien weken of voor de afloop van de termijn waarmee is verlengd een beslissing hebben genomen. Een instemming van rechtswege wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is, voorzover hier van belang, bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2.1.    De Afdeling stelt vast dat op 27 mei 2003 bij verweerder naar aanleiding van een uitgevoerde sanering een verzoek is binnengekomen tot wijziging van het oorspronkelijke saneringsplan van september 1998, welke betrekking heeft op de bodemverontreiniging aan de Krommendijk te Almelo. Voormeld verzoek ziet - kort gezegd - op wijziging van het aantal te saneren percelen. Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming behoeft een saneringsplan instemming van gedeputeerde staten. Hoewel in die bepaling niet de mogelijkheid van instemming met een gewijzigd saneringsplan is opgenomen, moet het er voor worden gehouden dat een verzoek om wijziging, in samenhang met het oorspronkelijke plan, evenzeer zodanige instemming behoeft. Blijkens de stukken heeft verweerder de termijn van 13 weken voor zijn beslissing omtrent instemming met het saneringsplan niet in acht genomen. Tevens is door verweerder geen besluit genomen tot verlenging van de beslistermijn. Gelet hierop volgt uit artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming dat na afloop van de termijn van dertien weken van rechtswege met het desbetreffende saneringsplan is ingestemd.
De Afdeling overweegt dat, nu aan de eis van schriftelijkheid niet wordt voldaan, een instemming van rechtswege in formele zin geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De bekendmakingsregeling van afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht is mitsdien niet van toepassing. Bekendmaking van een instemming van rechtswege is dan ook niet nodig voor de inwerkingtreding daarvan. De instemming van rechtswege treedt derhalve in werking nadat deze wordt geacht te zijn ontstaan.
Anders dan waarvan verweerder is uitgegaan, is de instemming van rechtswege op 26 augustus 2003 in werking getreden. Daarbij overweegt de Afdeling dat de termijn van 13 weken als bedoeld in voormeld artikel 39, tweede lid, een dag na indiening van het saneringsplan is aangevangen, te weten op 28 mei 2003, en voorts de instemming van rechtswege eerst een dag na die waarop voormelde termijn eindigt, wordt geacht te zijn ontstaan.
2.2.2.    Nu een instemming van rechtswege ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, is ze vatbaar voor bezwaar en beroep. Artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit wordt geacht te zijn ontstaan.
Gelet op het vorenoverwogene ving de bezwaartermijn van zes weken aan op 27 augustus 2003 en kon tot en met 7 oktober 2003 bezwaar worden gemaakt.
2.2.3.    Nu appellant bij brief van 7 oktober 2003, bij verweerder dezelfde dag ingekomen, bezwaar heeft gemaakt tegen de instemming van rechtswege, heeft verweerder zijn bezwaar ten onrechte wegens het niet tijdig indienen daarvan niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.    Het beroep is gegrond, in verband waarmee het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant tegen de instemming van rechtswege met het saneringsplan.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 24 augustus 2004, kenmerk 2004/25686;
III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Almelo op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant en dit aan appellant toe te zenden;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Almelo aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Almelo aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
163-428.