ECLI:NL:RVS:2005:AT8447

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410435/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanleg van straatmeubilair en bestrating door het college van burgemeester en wethouders van Bergen

In deze zaak hebben appellanten, wonend te Bergen, het college van burgemeester en wethouders van Bergen verzocht om de zithoek in de berm op de hoek van de Joost Ivanghlaan en de Ide Klaas Minlaan te verwijderen en de oude situatie te herstellen. Dit verzoek werd gedaan bij brief van 12 juli 2002. Na een reeks van beslissingen en bezwaarprocedures, waarbij het college op 13 november 2003 het verzoek afwees, hebben appellanten beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 13 april 2004 ongegrond. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 juni 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de gronden waarop de zithoek is aangelegd, volgens het bestemmingsplan 'De Rekere', bestemd zijn voor verkeerswegen en bermen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de zitbanken kunnen worden aangemerkt als straatmeubilair, waarvoor geen bouwvergunning vereist is. De Afdeling concludeert dat het college niet bevoegd was tot handhaving over te gaan, omdat de aanleg van de zitbanken en de bestrating niet in strijd is met het bestemmingsplan.

Het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien appellanten hier niet om hebben verzocht voordat het college op het bezwaar heeft beslist. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 juni 2005.

Uitspraak

200410435/1.
Datum uitspraak: 29 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BESLUI 03/1366 van de rechtbank Alkmaar van 12 november 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
1.    Procesverloop
Bij brief van 12 juli 2002 hebben appellanten het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) verzocht de zithoek die is gemaakt in de berm op de hoek van de Joost Ivanghlaan en de Ide Klaas Minlaan te Bergen te verwijderen en de oude situatie te herstellen.
Tegen het, met een besluit gelijkgestelde, niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek hebben appellanten bij brief van 11 november 2002 bezwaar gemaakt.
Tegen het, met een besluit gelijkgestelde, niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaar hebben appellanten bij brief van 27 oktober 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank).
Bij besluit van 13 november 2003 heeft het college alsnog een beslissing genomen op het verzoek van appellanten van 12 juli 2002 en dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 23 december 2003 hebben appellanten hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het college alsnog een beslissing genomen op het bezwaar van appellanten tegen het, met een besluit gelijkgestelde, niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 12 juli 2002 en dit bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 13 november 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 13 april 2004 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2005, waar appellant [locatie] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. Aartse Tuijn, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.I. Wever, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "De Rekere" hebben de gronden waarop de zithoek is aangelegd, de bestemming "Verkeerswegen en bermen".
Ingevolge artikel XVII, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn deze gronden bestemd voor de aanleg van openbare wegen en bermen, alsmede voor de daartoe nodige, daarbij behorende of daarbij passende bouw van gebouwen - zoals telefooncellen - en andere bouwwerken - zoals abri's en straatmeubilair - en aanleg van andere werken - zoals parkeerstroken, toegangspaden naar aangrenzende bouwpercelen, beplantingen, kabels en leidingen -, zulks met inachtneming van het bepaalde in de leden 2 tot en met 4.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet (hierna: Wow), voor zover hier van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken (hierna: BBLB), wordt als bouwen van beperkte betekenis aangemerkt het aanbrengen van straatmeubilair.
Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) blijven de voorschriften van het bestemmingsplan buiten toepassing voor zover deze betrekking hebben op het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid, van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.
Ingevolge artikel 20, aanhef en onder b, van de WRO blijven de voorschriften van het bestemmingsplan buiten toepassing voor zover deze betrekking hebben op het gebruik van bouwwerken en standplaatsen dat voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 43, eerste lid onder c, van de Woningwet.
2.2.    Appellanten betogen ten aanzien van de twee geplaatste zitbanken, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat de aanleg en het gebruik van de zitbanken in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.2.1.    Dit betoog faalt. Zoals eerder door de Afdeling is overwogen in de uitspraak van 9 juli 1998, no. H01.97.0601 (AB 1998, 394) moet blijkens de memorie van toelichting bij de Wow bij straatmeubilair worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de twee geplaatste zitbanken kunnen worden aangemerkt als straatmeubilair in de zin van artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, van het BBLB. Gelet op het bepaalde in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wow, was voor de plaatsing van de zitbanken geen bouwvergunning vereist. Op grond van artikel 20 van de WRO kunnen de voorschriften van het bestemmingsplan niet aan het plaatsen en het gebruik van de zitbanken in de weg staan. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college niet bevoegd was in zoverre tot handhaving over te gaan.
2.3.    Appellanten betogen ten aanzien van de aangelegde bestrating, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat deze in strijd is met de bestemming "Verkeerswegen en bermen".
2.3.1.    Dit betoog faalt eveneens. Gezien de redactie van artikel XVII, eerste lid, van de planvoorschriften is de toegestane aanleg van "andere werken" niet limitatief omschreven. Bij wijze van voorbeeld worden als toegestane aanleg van andere werken genoemd: parkeerstroken, toegangspaden naar andere percelen, beplantingen, kabels en leidingen. Gezien de strekking van deze bepaling valt ook de onderhavige bestrating die is aangelegd ten behoeve van de zitbanken hieronder. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de aanleg van de bestrating ten behoeve van de zitbanken niet in strijd is met de onderhavige bestemming en dat het college daarom ook in zoverre niet bevoegd was tot handhaving over te gaan.
2.4.    Nu bij het college de bevoegdheid om tot handhaving over te gaan ontbreekt, komt de Afdeling niet toe aan hetgeen appellanten verder hebben aangevoerd.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de bezwaarfase bestaat op grond van artikel 7:15, tweede lid, in samenhang met het derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen aanleiding, aangezien appellanten niet om de proceskostenveroordeling hebben verzocht, voordat het college op het bezwaar heeft beslist.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de beroepsfase bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005
218-494.