ECLI:NL:RVS:2005:AT8739

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504266/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • J.M. Leurs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor poedercoatingbedrijf te Reeuwijk

Op 21 maart 2005 verleende het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk aan vergunninghoudster een vergunning op basis van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een bedrijf voor het poedercoaten van metalen werkstukken. Dit besluit werd op 31 maart 2005 ter inzage gelegd. Verzoekers hebben op 12 mei 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 6 juni 2005 behandeld. Tijdens de zitting waren de verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, en de verweerder, vertegenwoordigd door medewerkers van de Milieudienst Midden-Holland en een ambtenaar van de gemeente, aanwezig. Ook de vergunninghoudster was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De Voorzitter heeft overwogen dat de activiteiten van een nabijgelegen bedrijf ten onrechte niet aan het bedrijf van vergunninghoudster zijn toegerekend. De verkeersbewegingen en het laden en lossen ten behoeve van dit andere bedrijf vonden plaats op het terrein van vergunninghoudster. De Voorzitter concludeert dat de activiteiten die op het buitenterrein van vergunninghoudster plaatsvinden, aan haar bedrijfsvoering moeten worden toegerekend. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende onderzoek en een ondeugdelijke motivering bevatte, in strijd met de Algemene wet bestuursrecht.

Daarom heeft de Voorzitter besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk van 21 maart 2005 te schorsen en de gemeente te gelasten het griffierecht aan de verzoekers te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2005 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200504266/2.
Datum uitspraak: 27 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2005 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een bedrijf voor het poedercoaten van metalen werkstukken, gelegen te [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 31 maart 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 11 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juni 2005, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. N.M. Heemskerk, ing. M.J.H. Kijzers, J.F. Rins, medewerkers bij de Milieudienst Midden-Holland, en E.S. ten Cate, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. J.B. Levels-Vermeer, gemachtigde, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers voeren aan dat de activiteiten die [partij] verricht op het buitenterrein van vergunninghoudster ten onrechte niet aan onderhavig bedrijf zijn toegerekend.
2.3.    Verweerder stelt dat de verkeersbewegingen van en naar [partij] over het terrein van vergunninghoudster zijn toegerekend aan onderhavig bedrijf. Het laden en lossen ten behoeve van [partij] is aan het bedrijf van [partij] toegerekend, zodat [partij]. zeggenschap kan uitoefenen over de wijze van laden en lossen.
2.4.    De Voorzitter stelt vast dat de bedrijven van [partij] en vergunninghoudster naast elkaar liggen. Bij het bedrijf van [partij] is geen buitenterrein. Het vrachtverkeer van en naar het bedrijf van [partij] rijdt over en het laden en lossen ten behoeve van [partij] vindt plaats op het buitenterrein van vergunninghoudster. Bij het laden en lossen ten behoeve van [partij] wordt door [partij] een heftruck ingezet.
De Voorzitter overweegt dat het buitenterrein behoort tot het bedrijf van vergunninghoudster. Voor zover zij dit tot haar bedrijf behorende terrein laat gebruiken voor de hier bedoelde activiteiten, dienen deze activiteiten naar het oordeel van de Voorzitter te worden toegerekend aan de bedrijfsvoering waarvoor vergunninghoudster verantwoordelijk is. Nu verweerder dit heeft miskend, ligt naar het oordeel van de Voorzitter aan het bestreden besluit onvoldoende onderzoek en een ondeugdelijke motivering ten grondslag, hetgeen in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk van 21 maart 2005;
II.    gelast dat de gemeente Reeuwijk aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Leurs
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2005
372.