ECLI:NL:RVS:2005:AT8745

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409758/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging burgerlijke staat op persoonslijst in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 21 augustus 2002 geweigerd om de burgerlijke staat van appellante te wijzigen op basis van een door haar overgelegde huwelijksakte. Het college verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond op 16 september 2003. De rechtbank Rotterdam heeft op 19 oktober 2004 het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 2 mei 2005 heeft behandeld.

De Raad van State oordeelt dat de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie betrouwbaar moeten zijn en dat de burgerlijke staat alleen kan worden gewijzigd op basis van geverifieerde en gelegaliseerde documenten. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) stelt dat gegevens over de burgerlijke staat, indien deze zich buiten Nederland hebben voorgedaan, moeten worden ontleend aan een geverifieerd document. Aangezien appellante geen gelegaliseerde huwelijksakte heeft overgelegd, heeft het college terecht geweigerd om haar huwelijk in de basisadministratie in te schrijven.

Appellante voerde aan dat zij in bewijsnood verkeert, maar de Raad van State oordeelt dat er andere mogelijkheden zijn om gegevens in de basisadministratie op te nemen. De klacht van appellante over het gelijkheidsbeginsel, omdat andere gemeenten wel niet-gelegaliseerde akten accepteren, werd eveneens verworpen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200409758/1.
Datum uitspraak: 6 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) geweigerd om op basis van de door appellante overgelegde huwelijksakte de burgerlijke staat op haar persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2004, verzonden op 20 oktober 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door M. Tromp, en het college, vertegenwoordigd door L.H. Drost, gemachtigde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, eerste lid - voorzover hier van belang -, mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over het huwelijk een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
2.2.    Ingevolge artikel 83, aanhef en onder b, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.    Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Gegevens over feiten betreffende de burgerlijke staat die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, worden zo mogelijk ontleend aan in het buitenland opgemaakte akten van de burgerlijke stand, en in andere gevallen aan geschriften die ter zake de meeste zekerheid geven. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd (Kamerstukken II 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44-45).
2.4.    Het college heeft in bezwaar de weigering om het in [plaats], [land] gesloten huwelijk van appellante met [echtgenoot] in de basisadministratie in te schrijven gehandhaafd, omdat uit artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, van de Wet GBA, gelezen in samenhang met de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 12 januari 2000 met kenmerk 5001966/99/6 (Stcrt. 2000, 16) met betrekking tot legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, gegevens met betrekking tot een in [land] gesloten huwelijk slechts kunnen worden ontleend aan een geverifieerde en gelegaliseerde [land] huwelijksakte. Aangezien geen geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte is overgelegd is geen sprake van een document als bedoeld in voormeld artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, aldus het college.
Voorts stelt het college zich op het standpunt dat, nu de Afdeling het door de Minister van Buitenlandse Zaken gevoerde verificatie- en legalisatiebeleid niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist heeft geacht, geen reden bestaat om af te wijken van het beleid zoals neergelegd in voormelde circulaire.
2.5.    De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte de weigering om het huwelijk van appellante in te schrijven in de basisadministratie in bezwaar heeft gehandhaafd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, van de Wet GBA, gelezen in samenhang met de hiervoor genoemde circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 12 januari 2000, volgt dat het voor de door appellante gewenste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van haar in [land] gesloten huwelijk in ieder geval nodig is dat de door haar overgelegde [land] huwelijksakte is geverifieerd en gelegaliseerd. Niet in geschil is dat geen van de drie in de stukken genoemde huwelijksaktes is gelegaliseerd.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen was het de door appellante bij haar verzoek aan het college overgelegde huwelijksakte - door de rechtbank genoemd "huwelijksakte I" - waarvan de legalisatie bij besluit van 7 maart 2002 door de Minister van Buitenlandse Zaken is geweigerd. Dit besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar geworden. In bezwaar heeft appellante een tweede, gecorrigeerde huwelijksakte aan het college overgelegd. Bij de beslissing op bezwaar is het college, anders dan appellante in hoger beroep betoogt, ingegaan op de authenticiteit van deze nader overgelegde, gecorrigeerde huwelijksakte door te overwegen dat de huwelijksakte niet is voorzien van een droogstempel wat meestal wel gebruikelijk is in [land]. Daarnaast heeft het college bij zijn besluit van 16 september 2003 met juistheid overwogen dat deze tweede huwelijksakte niet is gelegaliseerd. Voorts is in de stukken sprake van een derde, nieuw opgemaakte, huwelijksakte, die niet of eerst na 16 september 2003 aan het college is overgelegd, zodat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar met deze akte geen rekening heeft kunnen houden. Overigens is ook deze derde akte, zoals appellante ter zitting bij de Afdeling heeft bevestigd, (nog) niet gelegaliseerd.
Aangezien appellante aan het college geen gelegaliseerde [land] huwelijksakte heeft overgelegd, heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een document als bedoeld in voormeld artikel 36, tweede lid, aanhef, onder c, van de Wet GBA. De Afdeling deelt dan ook het oordeel van de rechtbank, zij het op enigszins andere gronden, dat het college heeft mogen weigeren op basis van de door appellante overgelegde stukken over te gaan tot wijziging van haar burgerlijke staat in de gemeentelijke basisadministratie.
2.6.    Voorts klaagt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat voor haar sprake is van bewijsnood nu het verkrijgen van een geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte blijvend onmogelijk is.
Deze klacht gaat eraan voorbij dat, voorzover appellante niet beschikt over een geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte, artikel 36, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 37 van de Wet GBA, voorziet in een stelsel, dat haar ook andere mogelijkheden biedt om gegevens in de basisadministratie te doen opnemen. Niet gebleken is dat het voor appellante, gelet op dit stelsel, op generlei wijze mogelijk is om haar huwelijk op een andere dan de door haar voorgestane wijze in de basisadministratie te laten inschrijven. Appellante heeft van de andere mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Reeds hierom is van bewijsnood, als door haar bedoeld, geen sprake en faalt de klacht.
2.7.    Appellante heeft met het inroepen van het gelijkheidsbeginsel betoogd dat, onder meer, de gemeenten Amsterdam en Arnhem wel overgaan tot inschrijving in de basisadministratie van gegevens op basis van niet gelegaliseerde akten. De rechtbank heeft dit betoog terecht en op juiste gronden verworpen. Hetgeen appellante hiertegen in hoger beroep heeft aangevoerd, doet niet af aan hetgeen de rechtbank heeft overwogen.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Broodman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005
204.