200504312/4.
Datum uitspraak: 1 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/397 en AWB 05/424 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 5 april 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van winkelruimte en drie woningen op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) te Heemstede.
Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2005, verzonden op 7 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 9 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 juni 2005 heeft de Voorzitter een op 17 mei 2005 ingekomen verzoek van verzoeker om het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 8 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2005, heeft verzoeker de Voorzitter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft dit laatste verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2005, waar verzoeker in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman en R. van der Aar, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door J.R.V.J. Ooteman daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het te realiseren gebouw wat betreft de hoogte en de diepte ervan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum". Voorts is volgens partijen het bouwplan niet in overeenstemming met de in artikel 9, lid B, aanhef en onder d, van de voorschriften van dit plan opgenomen parkeernormen. Teneinde voor het bouwplan niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend.
2.3. Verzoeker woont tegenover het perceel. Mede gelet op de afstand van zijn woning tot het perceel, kan naar het oordeel van de Voorzitter het betoog van verzoeker dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de afwijking van de hoogtevoorschriften van het bestemmingsplan vrijstelling mocht worden verleend niet slagen.
Verzoeker betoogt verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat bij het bouwplan niet in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. Deze procedure leent zich niet voor een beoordeling van dit betoog. Dit dient te geschieden in de bodemprocedure. Naar aanleiding van dit betoog merkt de Voorzitter wel op dat het college aan de beleidsnotitie "Ruimtelijk parkeerbeleid van de gemeente Heemstede" heeft getoetst in het kader van de beantwoording van de vraag of van de in voormeld artikel 9 van de planvoorschriften opgenomen parkeernormen vrijstelling kan worden verleend.
2.4. Vergunninghouder heeft groot belang bij het kunnen voortzetten van de reeds aangevangen bouwwerkzaamheden. Aan het belang van verzoeker bij een staking van deze werkzaamheden wegens de hem zelf niet direct rakende parkeerproblematiek, moet naar het oordeel van de Voorzitter in dit geval minder gewicht worden toegekend, te meer ook nu verzoeker eerst twee maanden na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2005 een ontvankelijk verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend. Daarbij neemt de Voorzitter voorts in aanmerking dat in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht niet op voorhand zonder meer aanleiding kan worden gevonden om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de bouwvergunning niet verleend mocht worden. Gelet hierop, bestaat onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2005