200409810/1.
Datum uitspraak: 6 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te 's-Gravenhage,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 02/208 van de rechtbank Arnhem van 21 oktober 2004 in het geding tussen:
de Commissie Administratieve Geschillen van de provincie Gelderland
Bij besluit van 27 juni 2001 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Veluwe (hierna: het college) de legger van A-watergangen gewijzigd, waarbij, voorzover hier van belang, de Nunbeek is aangemerkt als A-watergang.
Bij besluit van 14 december 2001 heeft de Commissie Administratieve Geschillen van de provincie Gelderland (hierna: de commissie) het daartegen door appellanten ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2004, verzonden op 26 oktober 2004, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2005 heeft de commissie van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2005, waar [een van de appellanten], en de commissie, vertegenwoordigd door mr. I. Huis in 't Veld en ir. T. Spek, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. M.E. Vrieze-Sloteman, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Algemeen reglement voor het Waterschap Veluwe (hierna: reglement), heeft het waterschap tot taak de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat deze taak zorg voor de waterkering, het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer, bedoeld in de Verordening waterkwaliteitsbeheer voor het waterschap Veluwe.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is de uitoefening van de taak en de taakonderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gericht op integraal waterbeheer.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Keur van het Waterschap Veluwe 1997 (hierna: de Keur), zoals deze luidde ten tijd hier van belang, wordt onder waterstaatswerken verstaan waterkeringen en watergangen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Keur wordt onder legger verstaan het overzicht van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet, dat strekt tot vaststelling van de daarin vermelde onderhoudsplichtigen en de afmeting en constructie van waterstaatswerken.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, van de Keur wordt verstaan onder watergangen alle oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer, aanvoer of retentie van water, boven water gelegen taluds en onderhoudspaden, alsmede kaden en oeverstroken die geacht worden met het water een eenheid te vormen; zij worden naar de mate van hun belang voor de waterbeheersing onderscheiden in A-, B-, en C-watergangen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van de Keur wordt verstaan onder A-watergang, watergang van overwegend belang voor de waterbeheersing in het gebied van het waterschap.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Keur, voorzover hier van belang, zijn eigenaren van nabij gelegen waterstaatswerken percelen verplicht, voorzover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de hem opgedragen waterstaatszorg:
a. materieel, waaronder machines, op hun percelen toe te laten;
b. alle tijdelijke werken en verrichtingen, in en op hun percelen toe te laten;
c. degenen die met onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten;
e. alle beletselen weg te nemen die de uitvoering van het onderhoud of het toezicht in de weg staan.
2.2. De commissie heeft in administratief beroep de besluitvorming door het college gevolgd. Het college heeft bij wijziging van de legger de zogeheten Nunbeek aangemerkt als A-watergang, omdat deze van overwegend belang is voor de waterbeheersing in het gebied van het waterschap. Het college heeft dat oordeel gebaseerd op door hem gehanteerde geo-hydrologische criteria, te weten een maatgevende afwateringscapaciteit van 25-50 liter water per seconde en een afwateringsgebied van ten minste 25 hectare.
2.3. Appellanten betogen in hoger beroep, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de commissie in navolging van het college tot het oordeel heeft kunnen komen dat de Nunbeek een A-watergang is en voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij afweging van de in aanmerking komende belangen niet heeft kunnen komen tot plaatsing van de Nunbeek op de legger als A-watergang.
2.3.1. Het college komt een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het bepalen van de mate van het belang van een watergang voor de waterbeheersing. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van de vraag of de Nunbeek een A-watergang is, niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de door hem gehanteerde geo-hydrologische criteria. Voorts is voldoende komen vast te staan dat de Nunbeek voldoet aan die criteria. Dat de Nunbeek ter plaatse van het perceel van appellanten regelmatig geheel droogstaat, doet daaraan niet af, nu de maatgevende afwateringscapaciteit ziet op de maximale afwatering bij onder meer zware regenval en voldoende aannemelijk is geworden dat zware regenval vanwege de kleilaag in de ondergrond zal leiden tot een afwatering van 25-50 liter per seconde. Ook is niet aannemelijk geworden dat de Nunbeek slechts voldoet aan het criterium voor de afwateringscapaciteit vanwege achterstallig onderhoud aan andere watergangen, waardoor deze onvoldoende afwateringscapaciteit zouden hebben. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de commissie het oordeel van het college dat de Nunbeek van overwegend belang is voor de waterbeheersing en moet worden aangemerkt als A-watergang in redelijkheid heeft kunnen overnemen.
2.3.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de commissie terecht heeft geoordeeld dat het college bij afweging van de belangen van appellanten de Nunbeek in redelijkheid als A-watergang op de legger heeft kunnen plaatsen. Weliswaar zijn appellanten ingevolge artikel 3 van de Keur gehouden ten behoeve van waterstaatszorg door het waterschap te dulden dat werkzaamheden worden uitgevoerd en toezicht wordt gehouden, maar dit is niet een onredelijk bezwarende last die het college noopte af te zien van de plaatsing van de Nunbeek op de legger.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Aan inhoudelijke beoordeling van het door appellanten in hoger beroep gedane verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, komt de Afdeling niet toe, reeds omdat het hoger beroep ongegrond is verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005