200408781/1.
Datum uitspraak: 6 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. de vereniging "Vereniging Vestingstad Coevorden" (hierna: de VVC), gevestigd te Coevorden,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Coevorden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 januari 2004, het bestemmingsplan "Coevorden centrum, Markt en omgeving" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 augustus 2004, kenmerk 36/6.1/2004002173, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 30 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, appellant sub 2 bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2004, appellant sub 3 bij brief van 28 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, en appellante sub 4 bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 18 maart 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 3] en de VVC. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2005, waar appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door A.J.M. Assen, appellant sub 3 in persoon, appellante sub 4, vertegenwoordigd door J. Halfwerk, en verweerder, vertegenwoordigd door B.K. Hendriks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Coevorden, vertegenwoordigd door B.J. Bouwmeester, burgemeester, en H.A. Gortmaker, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. [appellant sub 3] stelt dat de middenstand van Coevorden ten onrechte niet is betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
2.2.1. Het bezwaar treft geen doel. In de artikelen 6a, 23, 26 en 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden procedurele vereisten gesteld ten aanzien van de totstandkoming en goedkeuring van een bestemmingsplan, die waarborgen dat een ieder zijn standpunt terzake kenbaar kan maken.
Niet is gebleken dat niet is voldaan aan deze wettelijke vereisten. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt voorts een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden op andere wijze te betrekken bij de totstandkoming van een bestemmingsplan.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen 2" die betrekking hebben op het oostelijke gedeelte van de Markt.
[appellant sub 1] kan zich er niet mee verenigen dat hier bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Hij stelt dat hierdoor de historische openheid van de Markt tenietgaat en dat het karakter van de Markt wordt aangetast. Ook vormt de voorziene bebouwing volgens appellant een aantasting van de verhouding tussen plein en randbebouwing en van de beeldbepalendheid van historische gebouwen. Voorts stelt hij dat de bodem ter plaatse waarschijnlijk veel archeologische bodemschatten bevat die beschermd moeten worden. Daarnaast voert appellant aan dat de bebouwing in de weg staat aan de wens om de gracht zichtbaar te maken vanaf de Markt en openluchtactiviteiten onmogelijk maakt.
[appellant sub 2] stelt dat door de bebouwing op de Markt de herkenbaarheid, naam en positie van zijn hotel-café-restaurant aan de Markt ernstig zullen worden aangetast, dat de inval van dag- en zonlicht zal worden belemmerd en het uitzicht vanaf het terras en vanuit de hotelkamers zal worden aangetast. Daarnaast verwacht hij problemen voor de bezoekers van zijn hotel-café-restaurant doordat de parkeerplaatsen op de markt verdwijnen.
[appellant sub 3] stelt dat ten onrechte het Wensbeeld centrum Coevorden en de gemeentelijke structuurvisie als toetsingskader worden gebruikt. Hij wijst erop dat dit geen uitvoeringsplannen zijn. Ten aanzien van de bebouwing op de Markt stelt appellant dat deze niet noodzakelijk is om het centrum gezellig te maken. De Markt wordt volgens hem zelfs onaantrekkelijker door schaduwwerking en doordat er minder ruimte is voor evenementen. De Markt is een monument en behoort tot het beschermd stadsgezicht, aldus appellant, en bebouwing zal een aantasting daarvan met zich brengen. Voorts stelt hij dat, indien de Markt wordt bebouwd, alleen bebouwing met een culturele meerwaarde moet worden toegestaan. Appellant wijst er daarnaast op dat indien de plandelen in een keer worden uitgevoerd, schade zal ontstaan voor de winkeliers doordat klanten wegblijven.
De VVC stelt dat het niet nodig is de Markt te bebouwen, aangezien er op andere plaatsen ruimte is om woningen te bouwen en er leegstand van kantoor- en winkelpanden is. Appellante stelt voorts dat door deze bebouwing de militair-historische infrastructuur van Coevorden zal verdwijnen en dat de archeologische en cultuurhistorische waarde van de Markt zal worden aangetast. Zij wijst er daarnaast op dat archeologisch onderzoek zal moeten worden verricht, wat tot hoge kosten zal leiden. Appellante betwijfelt de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot stelt zij dat door bebouwing op de Markt de ruimte voor evenementen in de binnenstad verloren gaat.
2.3.1. [appellant sub 3] stelt voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groen en archeologisch waardevol terrein" dat ziet op gronden aan de Weeshuisstraat waar zich thans een parkeerterrein bevindt. Appellant stelt dat het een parkeerterrein met een gunstige ligging ten opzichte van het kernwinkelgebied betreft en dat het ten onrechte niet als zodanig wordt bestemd.
2.3.2. Daarnaast stelt [appellant sub 3] in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "gebouwde parkeervoorziening" en aan artikel 8, tweede lid, onder a.1 en artikel 12, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, voorzover deze planonderdelen een ondergrondse parkeergarage mogelijk maken. Hij voert aan dat de ondergrondse parkeergarage minder gebruiksvriendelijk is en meer kosten met zich brengt dan bovengronds parkeren, waardoor kooppubliek zal wegblijven.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien de planonderdelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd.
Ten aanzien van de bebouwing op de Markt heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze leidt tot een verbetering van de ruimtelijke schaal en de beslotenheid van de Markt. De Markt zal een kleinschaliger karakter krijgen, maar het houden van evenementen zal nog steeds mogelijk zijn op het marktplein of bij de haven, aldus verweerder. Voorts zal de beleving van de omgeving in stand blijven door het handhaven en versterken van zichtlijnen. De centrumfunctie zal volgens verweerder verbeteren.
Ten aanzien van archeologische waarden heeft verweerder gesteld dat de bodem verstoord is en dat hij de bescherming van de waarden voldoende gewaarborgd acht, gelet op de daarover in de planvoorschriften opgenomen bepalingen.
Wat betreft parkeren heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is gekozen voor een ondergrondse parkeergarage om de verstorende werking van open parkeervelden op de beleving van Coevorden te beperken. Hij heeft gesteld dat de bereikbaarheid van de winkels is gegarandeerd en dat de situatie wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling niet zal verslechteren.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plangebied ligt in het centrum van Coevorden. Volgens het deskundigenbericht wordt de ruimtelijke structuur van het centrum van Coevorden in belangrijke mate bepaald door de ruimtelijke ontwikkelingen aan het einde van de zestiende en in de zeventiende eeuw. Tussen 1609 en 1617 werd in Coevorden een compleet nieuw stratenpatroon aangelegd, dat tot op heden nagenoeg onaangetast is gebleven. Het centrum van Coevorden is in zijn geheel een tekentafelproduct en daarmee een unicum in de Nederlandse stedenbouw van voor 1800.
Voorts vermeldt het deskundigenbericht dat het centrum in het begin van de zeventiende eeuw een concentrische vorm heeft gekregen met radiale verbindingen die lopen naar het middelpunt van de stad, de Markt. In het noordoosten van het centrum is het gebied rondom het daar gelegen kasteel gevormd tot citadel. Deze citadel grensde aan de westkant direct aan de Markt. Het deel van de Markt dat aan de citadel grensde mocht destijds niet worden bebouwd omdat het in het schootsveld van de citadel lag. Om die reden en ten behoeve van het gebruik als exercitieterrein voor het garnizoen, kreeg de Markt een ruime maat. De Markt is volgens het deskundigenbericht te beschouwen als het ruimtelijke scharnierpunt van het militaire en burgerlijke Coevorden.
Deze karakterisering is in de ruimtelijke structuur van het plein nog steeds te herkennen, aldus het deskundigenbericht. De Markt is ingedeeld in een westelijk en een oostelijk deel. Het westelijk deel heeft een omvang van ongeveer 2100 m² en is ingericht als voetgangersgebied. Het oostelijk deel is waaiervormig, voor een deel verhoogd en voor een deel ingericht als parkeerterrein.
De Markt wordt gebruikt voor diverse evenementen en activiteiten, zoals een wekelijkse warenmarkt, kermissen en de jaarlijkse Ganzenmarkt en de havendagen.
2.5.2. In januari 2000 is de Structuurvisie Coevorden opgesteld. Hierin is als beleid neergelegd de versterking van de multifuctionele betekenis van het centrum van Coevorden en het op cultuurhistorisch verantwoorde wijze revitaliseren van het oude hart van de stad.
In december 2001 is het Wensbeeld centrum Coevorden vastgesteld door de gemeenteraad. Het Wensbeeld geeft een visie op de stedenbouwkundige toekomst van Coevorden. Deze visie ligt ten grondslag aan het bestemmingsplan.
2.5.3. Het bestemmingsplan beoogt een deel van het centrum van Coevorden een impuls te geven door middel van de bouw van woningen, winkels en kantoren, het vergroten van de haven en het maken van een directe verbinding tussen de Markt en het kasteel. Het plan voorziet onder meer in de herontwikkeling van de Markt en maakt bebouwing mogelijk op het oostelijk deel van de Markt. Daartoe voorziet het plan in twee plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen 2".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor wonen, aan huis gebonden beroep of bedrijf, publieksgerichte dienstverlening, horecavoorzieningen gedurende de dagperiode van 9.00 uur tot 24.00 uur, detailhandel, kantoren, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, een gebouwde parkeervoorziening voorzover de plankaart is voorzien van de aanduiding "gebouwde parkeervoorziening", openbare nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a.1. dienen de gebouwen binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a.2., van de planvoorschriften bedragen de goot- en bouwhoogte van de bebouwing op deze gronden ten hoogste respectievelijk 8 en 12 meter.
2.5.4. De twee bouwvlakken maken bebouwing mogelijk op een groot gedeelte van het oostelijk deel van de Markt, waardoor een afscheiding zal ontstaan tussen het westelijke deel van de Markt en de Haven. Tussen de gronden waarop de twee bouwvlakken zien bevindt zich een afstand van 10 meter.
2.5.5. Het zuidelijke bouwvlak ligt in het verlengde van de Oosterstraat op een afstand van 10 meter van de tegenoverstaande bestaande bebouwing aan de Markt, waaronder het hotel-café-restaurant Marktzicht. Ingevolge de aanduiding "afwijkende goot- en bouwhoogte" en artikel 8, tweede lid, onder a.3., van de voorschriften, bedragen de goot- en bouwhoogte van de in het plan voorziene bebouwing tegenover Marktzicht ten hoogste respectievelijk 6 meter en 8 meter.
Marktzicht zal door de in het plan voorziene bebouwing geen zichtlocatie meer zijn en het uitzicht vanuit de hotelkamers op de eerste verdieping zal voor een belangrijk deel verdwijnen.
2.5.6. Archeologisch Adviesbureau RAAP heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in het in januari 2004 verschenen rapport Cultuurhistorische inventarisatie centrum Coevorden (hierna: het RAAP-rapport). Op de bij dit rapport behorende archeologische advieskaart is het oostelijke gedeelte van de Markt aangeduid als belangrijke archeologische zone 2.
Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften, is het bouwen van gebouwen eerst toegestaan nadat een verklaring van geen bezwaar van verweerder is ontvangen en het advies is ingewonnen van de provinciaal archeoloog.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De gemeenteraad kan zich bij het opstellen van een bestemmingsplan baseren op gemeentelijke beleidsstukken. In dit geval heeft de gemeenteraad het plan onder meer opgesteld aan de hand van beleid dat is neergelegd in het Wensbeeld centrum Coevorden en de gemeentelijke Structuurvisie. Niet is gebleken dat deze stukken, zoals [appellant sub 3] stelt, rechtstreeks als toetsingskader worden gebruikt. Dit bezwaar treft dan ook geen doel.
2.6.1. Gezien de plantoelichting hecht de gemeenteraad waarde aan behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Ook verweerder acht blijkens het bestreden besluit de ruimtelijke structuur van het centrum belangrijk. De stelling van verweerder dat de cultuurhistorische waarden van Coevorden thans slechts beperkt uit de verf komen door een matige inrichting van de openbare ruimte geeft geen antwoord op de vraag waaruit deze waarden bestaan en waarom deze juist door een verkleining van de Markt beter tot hun recht zouden komen. Dit klemt temeer nu volgens het deskundigenbericht de omvang van de Markt juist karakteristiek is en de voorziene bebouwing leidt tot een aantasting van de nagenoeg ongeschonden en unieke stadsplattegrond van Coevorden.
Voorts heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de in het plan voorziene bebouwing met een hoogte van maximaal 12 meter op de Markt in overeenstemming kan worden geacht met de gemeentelijke visie die uitgaat van het aantrekkelijk maken van de Markt door middel van horeca en terrasjes.
De bezwaren van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en de VVC treffen in zoverre doel. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
2.6.2. Verweerder heeft daarnaast in het bestreden besluit geen overwegingen gewijd aan de omstandigheid dat het hotel-café-restaurant Marktzicht als gevolg van de in het plandeel voorziene bebouwing niet meer als zichtlocatie aan de Markt en aan de haven kan worden aangemerkt. Evenmin heeft hij aandacht besteed aan de bezwaren van [appellant sub 2] betreffende het verdwijnen van het uitzicht vanaf het terras en vanuit de hotelkamers van Marktzicht, en de vermindering van zonlicht op het terras en van inval van licht in de hotelkamers doordat bebouwing tot een hoogte van 8 meter is toegestaan. Aldus blijkt niet uit het bestreden besluit dat verweerder de belangen van deze appellant in zijn afweging heeft betrokken. Dit klemt temeer nu, mede gelet op het deskundigenbericht, de vrees van appellant voor inkomstenderving voor zijn bedrijf niet onterecht kan worden geacht.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bezwaar van [appellant sub 2] treft doel.
2.6.3. Het standpunt van verweerder dat de bodem rond de Markt verstoord is, wordt bevestigd in het RAAP-rapport.
In het rapport is het deels te bebouwen oostelijke deel van de Markt evenwel aangemerkt als belangrijke archeologische zone 2, die onder meer resten van het middeleeuwse kasteelterrein omvat. Ten aanzien van deze zone wordt geadviseerd dat zoveel mogelijk het behoud in de huidige vorm dient te worden nagestreefd.
Dit kan, aldus het rapport, door de gronden op te nemen in het bestemmingsplan als archeologisch waardevol terrein en te voorzien in een aanlegvergunningenstelsel. De bestemming dient in overeenstemming te worden gebracht met het streven naar behoud en bij ruimtelijke planvorming dient te worden gestreefd naar inpassing van de aanwezige waarden. Indien bodemingrepen niet te vermijden zijn, dient daaraan voorafgaand verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd zodat de waarde, omvang en conservering van de aanwezige archeologische resten kunnen worden vastgesteld.
Verweerder heeft zich er in zijn besluit onvoldoende rekenschap van gegeven dat de bodem onder de plandelen, ook al is deze enigermate verstoord, uit archeologisch oogpunt mogelijk zeer waardevol is. Uit het besluit blijkt niet dat verweerder de in het RAAP-rapport neergelegde resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek heeft betrokken bij zijn besluitvorming.
Verweerder heeft in deze niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de regeling in de planvoorschriften.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De bezwaren van [appellant sub 1] en de VVC treffen in zoverre doel.
2.6.4. Wat betreft de gevolgen van het plan voor de parkeermogelijkheden in de stad staat ten eerste vast dat als gevolg van de in het plan voorziene bebouwing op de Markt het daar aanwezige parkeerterrein met ruimte voor 114 auto's zal verdwijnen. Daarnaast wordt het parkeerterrein aan de Weeshuisstraat, dat plaats biedt aan ongeveer 93 auto's, niet als zodanig bestemd.
Verweerder heeft er in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat deze parkeerplaatsen een storend element vormen in het centrum en dat het wenselijk is dat voor deze voorzieningen een andere oplossing wordt gezocht.
Verweerder heeft er op gewezen dat de parkeerplaatsen worden vervangen door de in het plan voorziene ondergrondse parkeergarage. Verweerder heeft zich te dien aanzien op het standpunt kunnen stellen dat, indien de ondergrondse parkeergarage wordt verwezenlijkt, de bereikbaarheid van de winkels en horecagelegenheden is gegarandeerd.
Verweerder heeft [appellant sub 3] niet behoeven te volgen in zijn stelling dat een ondergrondse parkeergarage niet gebruiksvriendelijk is en dat klanten hierdoor zullen wegblijven.
Verweerder heeft zich er evenwel geen rekenschap van gegeven dat gelet op artikel 8, vierde lid en artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften en hetgeen is overwogen in 2.6.3, niet valt uit te sluiten dat de ter plaatse aanwezige archeologische waarden in de weg zullen staan aan de aanleg van de parkeergarage. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder heeft overwogen of in dat geval voldoende beschikbare parkeerplaatsen aanwezig zijn ten behoeve van het centrum. Verweerder is aldus ten onrechte voorbijgegaan aan de vraag of het waarborgen van de bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden is te verenigen met het garanderen van het behoud van een aanvaardbaar aantal parkeerplaatsen in het centrum.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De bezwaren van A.J Wolters en [appellant sub 2] treffen doel.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen 2" die zien op de Markt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de VVC zijn geheel gegrond en het beroep van [appellant sub 3] is in dit opzicht gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten tegen deze plandelen geen bespreking meer.
Voorts volgt uit het voorgaande dat het bestreden besluit ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Groen en archeologisch waardevol terrein", dat ziet op het parkeerterrein aan de Weeshuisstraat en ten aanzien van de aanduiding "gebouwde parkeervoorziening" en de zinsnede "met dien verstande dat ondergronds bouwen alleen is toegestaan op de gronden op de plankaart aangeduid als "gebouwde parkeervoorziening" tot een bouwdiepte van 6 m, gerekend ten opzichte van het maaiveld" in artikel 8, tweede lid, onder a.1 en in artikel 12, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 3] is ook in zoverre gegrond.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 31 augustus 2004, 36/6.1/2004002173, voorzover het betreft:
a. de plandelen met de bestemming "Centrumvoorzieningen 2" die betrekking hebben op het oostelijk deel van de Markt;
b. het plandeel met de bestemming "Groen en archeologisch waardevol terrein" dat betrekking heeft op het parkeerterrein aan de Weeshuisstraat;
c. de aanduiding "gebouwde parkeervoorziening" en de zinsnede "met dien verstande dat ondergronds bouwen alleen is toegestaan op de gronden op de plankaart aangeduid als "gebouwde parkeervoorziening" tot een bouwdiepte van 6 m, gerekend ten opzichte van het maaiveld" in artikel 8, tweede lid, onder a.1, en in artikel 12, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften;
III. gelast dat de provincie Drenthe aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en € 273,00 (zegge: tweehonderdrieënzeventig euro) voor de VVC vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005