200504825/1 en 200504827/1.
Datum uitspraak: 6 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
[verzoekster], gevestigd te Noordwijk,
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,
verweerder.
Bij besluiten van 13 april 2005, kenmerk VH/HB, verzonden 22 april 2005, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd vanwege het overtreden van voorschrift 1.4.2 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). De respectieve dwangsommen zijn vastgesteld op: 1. € 250,00 per keer dat tijdens het bereiden van voedingsmiddelen in de keuken en/of wokunit en/of na 17.00 uur de buitendeur(en), terrasoverkapping(en) en/of natuurlijke ventilatieopeningen (ramen) zijn geopend anders dan voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 2.500,00. 2. € 5.000,00 per week of een gedeelte van de week dat niet is voldaan aan de last inhoudende dat het afzuigsysteem in de gehele inrichting door een deskundig en erkend (systeem)installateur in kaart moet worden gebracht en van de bevindingen daarvan een rapport moet worden gemaakt dat aan verweerder ter hand moet worden gesteld; het gehele afzuigsysteem in de inrichting door een deskundige op dampdichtheid moet worden gecontroleerd en van de bevindingen daarvan een rapport moet worden gemaakt dat aan verweerder ter hand moet worden gesteld; lekken in het afzuigsysteem op deskundige wijze moeten worden gerepareerd en alle doorvoeren tussen de inrichting en het bovengelegen appartementencomplex op een deskundige en vakbekwame wijze zodanig moeten worden afgedicht dat zich hierdoor geen keukengeuren en -dampen meer kunnen verspreiden. Dit met bijzondere aandacht voor de doorvoer naar de ventilatieschacht die door het appartementencomplex loopt. Aangetoond moet worden dat de doorvoeren deskundig zijn afgedicht. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 20.000,00.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brieven van 31 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door Y.K. Hu en bijgestaan door mr. J. Hemelaar, advocaat te Zoetermeer, en verweerder, vertegenwoordigd door J.C. Bedijn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge voorschrift 1.4.2 van de bijlage bij het Besluit worden dampen, die vrijkomen in een ruimte waarin voedingsmiddelen worden bereid, afgezogen zonder dat zij zich binnen de inrichting kunnen verspreiden. De afvoerleiding voor de dampen is gasdicht uitgevoerd.
2.2. Tijdens een bedrijfsbezoek door "PRA OdourNet bv" op 7 oktober 2004 en met een uitgevoerde gasmeting op 8 december 2004 is vastgesteld dat voorschrift 1.4.2 van de bijlage bij het Besluit werd overtreden. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij nadien maatregelen heeft getroffen om te voldoen aan dit voorschrift. Dit heeft zij eveneens in haar zienswijzen op het voornemen van verweerder om de respectieve lasten onder dwangsom op te leggen, aan de orde gesteld. Verweerder heeft hierin echter geen aanleiding gezien opnieuw te onderzoeken of sprake was van overtreding van voorschrift 1.4.2 van de bijlage bij het Besluit, maar wel lasten onder dwangsom opgelegd. Ter zitting is gebleken dat het ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten voor verweerder niet vast stond of voorschrift 1.4.2 van de bijlage bij het Besluit nog werd overtreden. Gelet op de zienswijze van verzoekster en de periode tussen het constateren van de overtreding en het nemen van de bestreden besluiten had het op de weg van verweerder gelegen om hier opnieuw onderzoek naar te doen. Uit het vorenstaande volgt dat de bevoegdheid van verweerder tot het opleggen van de bestreden lasten onder dwangsom onvoldoende vaststaat.
2.3. Wat de in het procesverloop aangehaalde last 1 betreft, merkt de Voorzitter overigens op dat - zoals verweerder ter zitting ook heeft beaamd - deze last er, in strijd met artikel 5:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet toe strekt een eventuele overtreding van voorschrift 1.4.2 van de bijlage bij het Besluit ongedaan te maken, nu de last is gericht op het tegengaan van geurhinder buiten de inrichting en het voorschrift ziet op het tegengaan van geurhinder binnen de inrichting.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken in te willigen en de hierna te noemen voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken behoeven voor het overige geen bespreking.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de verzoeken gezamenlijk op de zitting van 23 juni 2005 zijn behandeld, zal het bedrag aan reis- en verblijfkosten dat voor vergoeding in aanmerking komt en de vergoeding van de kosten voor het verschijnen ter zitting van een beroepsmatige rechtsbijstandverlener, worden gematigd.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk van 13 april 2005, kenmerk VH/HB;
II. bepaalt dat deze schorsing terugwerkt tot en met 23 april 2005;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 989,53 (zegge: negenhonderdnegenentachtig euro en drieenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Noordwijk aan verzoekster onder vermelding van de zaaknummers te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Noordwijk aan verzoekster het door haar voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 552,00 (zegge: vijfhonderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005