200500033/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 15 april 2004 heeft de gemeenteraad van Winterswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 maart 2004, het bestemmingsplan "Partiële herziening van de bestemmingsplannen voor het buitengebied van Winterswijk-Oost en West ten behoeve van splitsing van boerderijen tot twee woningen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 november 2004, nr. RE2004.41061, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2005.
Bij brief van 2 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar appellanten beiden in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J. Zegveld, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad mr. R.E.M. Lankveld, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Dit voorziet volgens hen ten onrechte niet in splitsing van de bestemming "Woondoeleinden" voor hun perceel aan de [locaties A, B en C] in die zin dat ook het pand [locatie B] als afzonderlijke woning kan worden gebruikt. Hoewel het pand op [locatie B] met toekenning van de woonbestemming in de jaren '90 als bijgebouw bij de woning op [locatie A] moet worden aangemerkt, is dit pand altijd in gebruik geweest als woonruimte; gebruik als bijgebouw heeft nimmer plaatsgevonden, aldus appellanten. Daarbij wijzen zij er nog op dat aan het perceel in het verleden een agrarische bestemming was toegekend alsmede dat voor een groot aantal percelen in de omgeving wel een splitsing is doorgevoerd.
2.3. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij wijst erop dat de door appellanten bedoelde splitsingsmogelijkheid geen deel uitmaakt van het plan dat door de gemeenteraad ter goedkeuring is aangeboden. Hij acht het besluit van de gemeenteraad niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Met het plan wordt beoogd te voorzien in een planologische regeling voor het splitsen van in het buitengebied van de gemeente gelegen boerderijen. Naar uit de plantoelichting blijkt is deze planregeling, anders dan het voorheen geldende gemeentelijke beleid, afgestemd op het in het streekplan Gelderland neergelegde provinciale beleid dat splitsing beperkt tot agrarische hoofdbedrijfsgebouwen.
2.4.2. Ingevolge de artikelen 1 tot en met 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan worden de voorschriften van de bestemmingsplannen "Buitengebied Winterswijk-West" en "Buitengebied Winterswijk-Oost", voor zover deze betrekking hebben op de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of ecologische waarden" aldus gewijzigd dat het college van burgemeester en wethouders deze bestemmingen, voor zover thans van belang, kan wijzigen wat betreft het bij bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming in de bestemming "Woondoeleinden, gesplitst", dan wel indien de boerderij karakteristieke waarden bezit in de bestemming "Woondoeleinden, gesplitst, met cultuurhistorische waarden" bij eenmalig splitsen van het hoofdgebouw van boerderijen met een inhoud van minimaal 900 m3 tot twee woningen met een minimale inhoud van 300 m3 per woning, onder de voorwaarde dat geen beperkingen voor omliggende agrarische bedrijven ontstaan en waarna vergroting van de inhoud van de afzonderlijke woningen niet meer is toegestaan.
2.4.3. Ter plaatse van het perceel [locaties A, B en C] geldt ingevolge het bestemmingsplan "Correctieve herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Winterswijk-Oost en Winterswijk-West" de bestemming "Woondoeleinden". Onder het daarvoor geldende plan vigeerde ter plaatse een detailhandelsbestemming.
Op het perceel bevinden zich op [locatie A] een woning, op [locatie B] een voormalige bakkerij met winkel en op [locatie C] een voormalige molen. Niet in geding is dat de thans terzake geldende voorschriften niet meer dan één woning op het perceel toelaten en dat de voorschriften niet voorzien in een splitsing van de woonbestemming.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat appellanten geen bezwaar hebben tegen de inhoud van de planregeling op zich, maar van mening zijn dat de gemeenteraad de splitsingsmogelijkheid, zoals die is voorzien voor gronden met de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of ecologische waarden", ook van toepassing had moeten verklaren op hun als "Woondoeleinden" bestemde gronden aan de [locaties A, B en C].
2.4.5. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de reikwijdte van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een reikwijdte kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde reikwijdte niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. Zij heeft daarbij betrokken dat de door appellanten voorgestane verruiming van de planregeling niet in overeenstemming kan worden geacht met het op dit punt niet onredelijk te achten provinciale beleid dat zich beperkt tot agrarische bebouwing. Overigens is ter zitting van de zijde van verweerder gesteld dat het provinciale beleid op dit punt in het nieuwe streekplan Gelderland vermoedelijk enigszins zal worden versoepeld.
2.4.6. Ten aanzien van de door appellanten gemaakte vergelijking met andere gesplitste percelen overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plan.
2.4.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005