200500584/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/484 HOREC van de rechtbank Roermond van 23 december 2004 in het geding tussen:
de burgemeester van Roermond.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft de burgemeester van Roermond (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op de aanvraag van appellante om verlening van een vergunning voor de exploitatie van een coffeeshop aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 14 april 2004 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 maart 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. T.G.M. Scheers, advocaat te Herten, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. van der Sterren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 86f, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Roermond (hierna: de APV), voorzover thans van belang, weigert het bevoegd gezag de vergunning voor een horeca-inrichting indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
2.2. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 86f van de APV heeft de gemeenteraad een maximumbeleid vastgesteld inzake coffeeshops in de gemeente Roermond (hierna: het maximumbeleid). Ingevolge dat beleid zijn er in de gemeente Roermond maximaal drie coffeeshops. Indien de exploitatie van een van de drie coffeeshops wordt beëindigd, wordt het maximumaantal coffeeshops bevroren op twee, mits dat geen toename van de overlast met zich brengt en dit niet leidt tot illegale verkooppunten.
2.3. Sinds de sluiting van [coffeeshop] in april 1999 geldt in de gemeente als uitgangspunt een maximum van twee coffeeshops.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 14 april 2004 niet deugdelijk is gemotiveerd en evenmin zorgvuldig is voorbereid. In dit verband voert appellante aan dat er, anders dan de burgemeester stelt, wel degelijk sprake is van een toename van overlast sinds de [coffeeshop] in april 1999 werd gesloten, zodat er ingevolge het maximumbeleid reden is om het maximumaantal coffeeshops weer op drie te brengen. Appellante verwijst in dit verband naar een door haar gehouden enquête en een aantal krantenartikelen waaruit volgens haar valt op te maken dat sprake is van (een toename van) overlast en zij betoogt dat de burgemeester de beslissing op bezwaar niet kon baseren op gegevens van de politie, maar dat hij een onafhankelijk onderzoek diende in te stellen naar de drugsoverlast.
2.5. Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen baseren op gegevens van de politie inzake drugsoverlastmeldingen in de gemeente tussen 1999 en 2003, nu uit die gegevens blijkt dat de meldingen van overlast vanwege drugs en medicijnen sinds de sluiting van de [coffeeshop] een dalende lijn vertoont. De door appellante gehouden enquête peilt niet nader toegelichte meningen van een niet representatieve steekproef van ondervraagde personen. Aangezien hetgeen appellante tegenover de gegevens van de politie heeft gesteld geen objectief aanknopingspunt biedt op grond waarvan de burgemeester aan de juistheid van de politiegegevens had moeten twijfelen, is de Afdeling voorts van oordeel dat de burgemeester bij zijn oordeelsvorming heeft mogen volstaan met die politiegegevens en heeft mogen afzien van het doen van verder onderzoek naar overlast. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter is verhinderd w.g. De Leeuw-van Zanten
de uitspraak te ondertekenen. ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005