ECLI:NL:RVS:2005:AT9624

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503327/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R. Cleton
  • M.F.N. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake het streekplan Zuid-Holland West en de contour rond de Oostvlietpolder

In deze zaak hebben de verenigingen 'Vereniging Vrienden Oostvlietpolder' en 'Vereniging Bewoners Vrouwenweg' beroep ingesteld tegen het besluit van de provinciale staten van Zuid-Holland, dat op 19 februari 2003 het streekplan 'Zuid-Holland West' heeft vastgesteld. De verzoekers hebben op 15 en 14 april 2005, respectievelijk, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de Raad van State. De Voorzitter heeft de verzoeken op 4 juli 2005 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers en de vertegenwoordigers van de provinciale staten aanwezig waren. De verzoekers betogen dat de provinciale staten ten onrechte de beleidsbeslissing met betrekking tot de nieuwe contour door de Oostvlietpolder hebben vastgesteld, zonder voldoende motivering en zonder alternatieven te onderzoeken. Ze vrezen dat het bestemmingsplan 'Oostvlietpolder' goedgekeurd zal worden met een beroep op deze contour, wat schadelijk zou zijn voor de natuurwaarden in het gebied. De Voorzitter heeft overwogen dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed ontbreekt, en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2005.

Uitspraak

200503327/2.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    de vereniging "Vereniging Vrienden Oostvlietpolder", gevestigd te Leiden,
2.    de vereniging "Vereniging Bewoners Vrouwenweg", gevestigd te Leiden,
verzoekers,
en
provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2003 hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 28 januari 2003, het streekplan "Zuid-Holland West" vastgesteld.
Bij uitspraak van 21 juli 2004 in zaak no.
200301816/1(M en R 2005/3, nr. 28; JM 2004/129; JM 2004/151) heeft de Afdeling de concrete beleidsbeslissingen in dit streekplan gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 23 februari 2005 hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 30 november 2004, nummer 5550, opnieuw beslist over de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot de contour rond Noordwijkerhout (De Zilk), Leiden (Oostvlietpolder) en Voorschoten (De Groot).
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 (hierna: de vereniging Vrienden) bij brief van 15 april 2005, bij de Raad van State als faxbericht ingekomen op 15 april 2005, en verzoekster sub 2 (hierna: de vereniging Bewoners) bij brief van 14 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2005, beroep ingesteld. De vereniging Vrienden heeft haar beroep aangevuld bij brief van 17 mei 2005.
Bij afzonderlijke brief van 15 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2005, heeft de vereniging Vrienden de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de vereniging Bewoners de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 juli 2005, waar de vereniging Vrienden, vertegenwoordigd door K. Ulmer en door [secretaris van de vereniging], de vereniging Bewoners, vertegenwoordigd door mr. drs. C. Raat, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar der provincie en bijgestaan door mr. J.G. de Vries Robbé, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Leiden, vertegenwoordigd door A.V. de Kok en D.A. Scholten, ambtenaren der gemeente, en bijgestaan door prof. mr. N.S.J. Koeman en mr. D.S.P. Fransen, advocaten te Amsterdam, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De vereniging Vrienden en de vereniging Bewoners stellen beide in beroep dat verweerders ten onrechte de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot de nieuwe contour door de Oostvlietpolder hebben vastgesteld. Daartoe voeren zij onder meer aan dat verweerders nog steeds niet goed hebben gemotiveerd op grond waarvan een afwijking van het rijksbeleid inzake de te beschermen bufferzone is gerechtvaardigd. Voorts betogen verzoekers dat de behoefte aan een nieuw bedrijventerrein niet is aangetoond en er ten onrechte geen alternatieven zijn onderzocht. Bovendien hebben verweerders geen onderzoek verricht naar de aanwezigheid van natuurwaarden en de invloed van de nieuwe ontwikkelingen op deze natuurwaarden, aldus verzoekers. Verder stellen zij dat verweerders te makkelijk verwijzen naar de bestemmingsplanprocedure en aldus tekort schieten in hun eigen afweging.
Verzoekers wensen een voorlopige voorziening, omdat het college van gedeputeerde staten een besluit moet nemen over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Oostvlietpolder" van de gemeente Leiden. Zij vrezen dat wanneer de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot de contour niet wordt geschorst, het bestemmingsplan wordt goedgekeurd met een beroep op de contour.
2.3.    Bij uitspraak van 20 april 2005 in zaak no.
200406300/1(JB 2005/171) is het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan "Oostvlietpolder" van de gemeente Leiden door de Afdeling grotendeels vernietigd. Dit betekent dat het college van gedeputeerde staten een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling. Deze bevoegdheid en tevens plicht tot het nemen van een nieuw besluit wordt slechts in beperkte mate beïnvloed door het al dan niet in werking zijn van de concrete beleidsbeslissing in het streekplan.
In dit verband is van belang dat in de concrete beleidsbeslissing is vastgelegd dat deze de grens van het stedelijke gebied aangeeft en buiten de contour geen verdere verstedelijking mag plaatsvinden. Reeds in de uitspraak van 21 juli 2004 is door de Afdeling uitgesproken dat de vraag hoe het gebied binnen de rode contouren zal worden ingericht en of hier ook daadwerkelijk verstedelijking zal plaatsvinden, in dit geval niet op streekplanniveau wordt vastgelegd, maar op het niveau van het bestemmingsplan nader dient te worden ingevuld en dan ook in dat kader aan de orde dient te worden gesteld. Dit betekent voorts dat op het niveau van het bestemmingsplan een volledige afweging van alle ruimtelijke belangen dient te worden gemaakt met betrekking tot de vraag of verstedelijking in de Oostvlietpolder kan worden toegestaan en waarom kan worden gekozen voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein op juist deze locatie, zoals de Afdeling reeds heeft uitgesproken in de uitspraak van 20 april 2005. De ligging van een gebied binnen de contour houdt niet automatisch in dat hier verstedelijking mag plaatsvinden. Het college van gedeputeerde staten kan derhalve niet het bestemmingsplan goedkeuren met een beroep op de contour.
Niettemin is ter zitting gebleken dat alle aanwezige partijen van mening zijn dat het gewenst is eerst de discussie over de contour in het streekplan af te ronden alvorens het college van gedeputeerde staten een nieuw besluit neemt omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan. In verband hiermee zal de Voorzitter bevorderen dat de behandeling van de bodemprocedure op een zitting in oktober 2005 zal plaatsvinden, hetgeen mogelijk is nu geen advies van de Stichting Advisering voor Bestuursrechtspraak nodig is. In hoeverre met deze planning rekening zal worden gehouden bij het nemen van een nieuw besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan behoort tot de verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
2.4.    Gelet op het voorgaande is de Voorzitter van oordeel dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed ontbreekt, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Van den Berg
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
350.