ECLI:NL:RVS:2005:AT9625

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501388/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een revisievergunning voor een melkrundvee- en varkenshouderij op basis van de Wet stankemissie

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 juli 2005 uitspraak gedaan over de weigering van een revisievergunning voor een melkrundvee- en varkenshouderij. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, weigerde op 19 januari 2005 de vergunning op basis van de Wet milieubeheer. De aanvraag betrof een bedrijf op een perceel in de gemeente Holten, waar de afstand tot een voor stank gevoelig object, een woning, niet voldeed aan de vereiste afstand volgens de Wet stankemissie.

De aanvraag werd ter inzage gelegd op 11 februari 2005, waarna appellante op 14 februari 2005 beroep instelde bij de Raad van State. De verweerder diende op 21 april 2005 een verweerschrift in. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 1 juli 2005, waarbij alleen de verweerder aanwezig was.

De Raad van State overwoog dat de Wet stankemissie van toepassing was en dat de afstand van de inrichting tot de woning minder was dan de minimaal vereiste afstand. Appellante betoogde dat de woning niet tot categorie IV behoorde, maar tot categorie V, en dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar aanvraag te wijzigen om stankhinder te voorkomen. De Raad van State oordeelde echter dat de verweerder terecht had geweigerd, omdat de woning tot categorie IV behoorde en de afstand niet voldeed aan de eisen.

Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200501388/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2005, kenmerk Wm 04-30, heeft verweerder geweigerd krachtens de Wet milieubeheer appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet te verlenen voor een melkrundvee- en varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Holten, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 11 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2005, waar uitsluitend verweerder, vertegenwoordigd door W.B. Goosen en J. Slagman, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt, de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikel 3 tot en met 6.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd, indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een van de categorieën I tot en met IV, dat niet de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in de bijlage opgenomen berekeningsmethode.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 1º, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voor stank gevoelig object categorie IV: woning, behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
2.3.    Niet in geschil is dat de Wet stankemissie in het onderhavige geval van toepassing is.
2.4.    Verweerder heeft de gevraagde vergunning ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie geweigerd, aangezien de afstand van de onderhavige inrichting tot de woning [locatie], welke woning naar het oordeel van verweerder behoort tot categorie IV, minder bedraagt dan de minimaal vereiste afstand die in dit geval volgt uit de in bijlage van de Wet stankemissie opgenomen berekeningsmethode.
2.5.    Appellante heeft betoogd dat verweerder de gevraagde vergunning ten onrechte heeft geweigerd, aangezien de woning [locatie] niet tot categorie IV, maar tot categorie V behoort. Voorts heeft appellante betoogd dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag om de vergunning zodanig te wijzigen dat onaanvaardbare stankhinder kan worden voorkomen.
2.6.    De Afdeling stelt voorop dat verweerder gehouden is op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de blijkens die aanvraag beoogde bedrijfsvoering vergunning kan worden verleend. Er is geen rechtsregel op grond waarvan verweerder appellante in de gelegenheid zou moeten stellen om een door haar ingediende en ontvankelijk aanvraag hangende de vergunningprocedure te wijzigen.
Blijkens de stukken behoort de woning [locatie] tot een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] waar 20 stuks jongvee op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. Op grond van deze vergunning mogen geen dieren aanwezig zijn waarvoor omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden zijn vastgesteld. Verder is niet gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6 van de Wet stankemissie.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woning [locatie] ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 1º, van de Wet stankemissie behoort tot categorie IV. Nu de afstand ten opzichte van deze woning blijkens de stukken 72 meter bedraagt in plaats van de minimaal vereiste afstand van 91 meter die in dit geval volgt uit de in bijlage van de Wet stankemissie opgenomen berekeningsmethode, heeft verweerder de gevraagde vergunning terecht ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie geweigerd.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
312-399.